gewoonlijk verklaard als rekker, n.l. uitrekker op de pijnbank, beul, diender. Men sprak dan ook vroeger van den schout en zijn rakkers (= dienders). Prof. Kluge denkt echter aan ’t Nederduitsche rakken = samen vegen, van den Germ. wt. rak = bijeenvoegen, waaraan ons raak = hark herinnert; een rakker zou dan zijn: een veger van straatvuil, en alzoo een min of meer verachtelijk mensch.
Uitgelicht
Wekelijks trending en actuele woorden ontvangen in je mailbox? Schrijf je net als 1.651 anderen in!