Gepubliceerd op 08-01-2020

Vícia | Vícia crácca: Vogelwikke

betekenis & definitie

De naam Vicia is afkomstig van het Latijnse vincire : binden, wikkelen, omdat de meeste soorten van dit geslacht zich al rankende om andere planten heen slingeren of winden. De Grieken noemden de Wikke, bikion, waaruit het Latijnse Vicia ontstaan is.

De naam Wikke is weer een verbastering van Vicia. Reeds in de vroege middeleeuwen komen we de benaming Vogelwicke tegen.

De toevoeging vogel is ontstaan omdat men bemerkt had dat vogels de zaden gaarne aten. Bij Albertus Magnus (ca. 1250) vinden we haar onder de naam Vicia avium : vogelwikke.

Andere verbasteringen die uit Vicia zijn voortgekomen zijn : Kleine vitsen in het Land van Hulst, en Vitzels in Zeeuws-Vlaanderen; in die streken komt ook de naam Wilde vitsen voor. Daarentegen spreekt men op Walcheren en Zuid-Beveland van Wilde wikke.De wetenschappelijke soortnaam cracca, die we bij Plinius voor een wikkesoort aantreffen, wil men afleiden van het Griekse krazein : krassen, omdat men meende dat de zaden vooral door vogels die een krassend geluid maken gegeten werden, zoals Kraaien, Roeken, Raven en Gaaien. Men beweert ook dat cracca samenhangt met het Griekse woord krangè, waarmede een Vlaamse gaai bedoeld wordt; dan zou het echter niet slaan op het krassende geluid van deze vogel, maar meer in het algemeen op gelijkenis tussen de bouw van de bloem en die van een vogel. De naam Krok die vroeger veel voorkwam is te beschouwen als een verbastering van cracca. Het was eertijds een lastig onkruid op de akkers. We kunnen dit opmaken uit een Oudnederlandse zin, die als volgt luidt: ‘Dat men die Crocken, dats dat oncruyt uittrecken sal.’ Dodonaeus drukt zich als volgt uit: ‘Krock is een miswas der voedende saden oft hauwcruyden: een peste ende bederffenis. Het saedt wordt seer gheerne van de duiven ghegeten.’ Het was vroeger tussen de rogge een lastig onkruid, omdat de zaden, tussen de roggekorrels terechtgekomen, het meel een bittere smaak gaven.

Door betere selectie van het zaaigoed is het euvel thans zo goed als bedwongen. Het afval van graan noemde men eertijds eveneens krok. In het Groningse wordt zij Windsel en in het Friese Winsel genoemd, doelende op het winden, kronkelen of ranken om de stengels van naburige planten.

Daarop duidt eveneens de in Twente voorkomende naam Ringelwikke. Daar de bloemen een blauwviolette kleur bezitten, ontstonden namen als Blauwe Schaaperwtjes, Blauwe erwtjes en Blauwe krok. In het Groningse Westerkwartier spreekt men van Blauwe zwijnetongetjes, hiermede doelende op de bloemkleur en de vorm van de bloem die men met zwijnetongetjes vergeleek. In de Duinstreek daarentegen zag men in de bouw van de bloem geen varkenstongetjes maar Schoentjes-en-muiltjes, en op Texel sprak men van Vengeltjes. Of deze laatste naam slaat op de vorm van de bloem (vogeltjes) is ons nog niet duidelijk. Kan het ook een verbastering zijn van Vogelwikke, waarvan men het ‘wikke’ in de loop der tijden maar verwaarloosde? Tenslotte nog een aanhaling uit het Herbarius oft Cruydt-Boeck van Dodonaeus omtrent het geneeskundig gebruik: ‘Meel van dit saedt met wijn vermenght wordt nuttelijck plaestersghewijs op de beten ende andere quade dieren ghedaen, ende is oock goedt teghen canckerachtighe, pestighe zeeren, sweeren ende gheswillen.’