Gepubliceerd op 08-01-2020

Potentílla anserína: Zilverschoon

betekenis & definitie

De soortnaam anserina : van de ganzen, kreeg de plant omdat de ganzen haar gaarne eten. We vinden dit bevestigd bij Toxites, want hij schrijft: ‘Genserich, das die Genns dis Kraut gerne fressen.’ Zo hakte men ook het blad klein om het aan de ganzen te voeren.

We vinden in vele volksnamen de naam gans terug, zoals Ganzerik en Genserik. Deze namen zijn zeer oud, want in ca. 1150 schrijft Hildegard von Bingen over Gänsekrut.

Oude namen uit de middeleeuwen zijn: Grensinc, Grensinck en Grensich; later zijn uit deze namen ontstaan Gensrijk en Gente.Een zeer veel voorkomende naam is Zilverschoon, vanwege de glanzende zilverkleurige onderzijde van het blad. De wetenschappelijke naam was eertijds Potentílla argéntina; argentina van het Latijnse argentum : zilver. Dit argentum vinden we terug bij Fuchs (1543), die de plant Argentine noemt. Behalve Zilverschoon komt men plaatselijke namen tegen die eveneens op het zilverachtige duiden: Zilverblad, Zilverkruid, Zulverbladen en Zulverschoon. Volgens John Gerard, in zijn The Herball van 1597, is deze naam ontstaan vanwege de zilverachtige druppels van de luchtbellen, die men waarneemt wanneer men het blad in een glas water stopt en die men ziet opstijgen als men het glas schudt. Enige namen die eveneens duiden op de blinkende zilverachtige onderkant van het blad zijn: Blik in Groningen, Blijk in Friesland, Blikgras in Groningen, en Rutjeblik in Waterland.

Dit rutje hier te verstaan als onkruid of rut. Deze namen verbonden met blik hebben hun oorsprong in het middeleeuwse blic, de toenmalige naam voor Zilverschoon.

In het graafschap Zutphen spreekt men van Reinevaer en in West-Friesland van Raineva; deze namen duiden op de overeenkomst in bladvorm met het Boerenwormkruid (Tanacétum vulgáre) dat eveneens Reinevaar genoemd wordt.

Slaan we Dodonaeus op dan lezen we: In Brabant heet dit cruyt Ganserick; in Hooch Duytschland Grensich/ ende Genserich: in Vranckrijck Argentine. Den Latijnschen naem is nu Argentina, oft Potentilla: somtijts oock Agrimonia silvestris, oft Tanacetum silvestre, dat is Wilde Agrimonie/ oft Wilde Reinvaer.’ Dit algemeen voorkomend plantje heeft diverse wetenschappelijk namen gehad. We noemen Argentina vulgáris, Argentina anserína, Fragária anserína en Dactylophyllum anserína. Bij de Ouden vinden we het Zilverschoon niet vermeld, want het kwam in die tijd niet in het mediterrane gebied voor. Later verspreidde de plant zich behalve over Europa ook over de andere werelddelen en werd langzamerhand een kosmopoliet.

De vorm van het blad met zijn veerspletige of gezaagde blaadjes gaf ook aanleiding het blad te vergelijken met dat van varens en dus sprak men van Varen, zonder meer. De naam Muskuskruid, die voor Texel genoteerd staat, is ons niet duidelijk, want naar muskus ruiken doet het Zilverschoon niet. In het Land van Hulst en op Zuid-Beveland spreekt men van Boterblom, vanwege de gele kleur en de vorm van de bloem. De namen Berkhouterklaver in West-Friesland en Waterland, en Eernewoudsterklaver in het Friese Idaarderadeel zijn als plaatselijke schimpnamen te beschouwen. Aangezien zij veel looistof bevat werd de plant in de volksgeneeskunst aangewend bij diarree, dysenterie en als krampstillend middel. Heel oud is het gebruik om het aftreksel te gebruiken bij oogontsteking, uitslag op het gezicht en als gorgeldrank bij tandpijn. Een oud recept luidt: ‘Voor bloedigh Tandtvleesch, ende losse Tanden: Wascht het tant-vleesch met het afzietsel van Ganserick met gestaelt Water ofte roode Wijn bereydt.’ In die tijd was zij in de apotheek bekend als ‘Herba Anserinae.’