Gepubliceerd op 08-01-2020

Plantágo | Plantágo major: Grote weegbree

betekenis & definitie

De geslachtsnaam Plantago is afgeleid van het Latijnse planta pedis : voetzool, omdat men het plat tegen de bodem liggende blad met een voetzool vergeleek. Dit sloeg vooral op de Grote weegbree (major : groot) die met haar brede bladeren algemeen langs wegen voorkomt.

Deze soort werd de naamgever voor het gehele geslacht Weegbree, ook voor soorten met smallere bladeren. In ’t Oudengels was de naam wegbraede.

Andere namen die op het voorkomen langs wegen duiden zijn: Weegbladeren in Groningen, Wegeblaren in Zeeuws-Vlaanderen, Wegbree in Zuid-Limburg, Wegebladen op zeer veel plaatsen, met natuurlijk de nodige dialectische vormen. Verder spreekt men in het Gelderse van Treewegen, en in Zuid-Limburg van Wegtree, dus waar het langs de wegen met voeten betreden wordt.

Het versje van Rückert duidt hier duidelijk op:lcb armes Kraut am Weg, lch steh hier ungebeten, Muss auf mich lassen treten, Wer Lust bat, flink und träg.

Op Terschelling spreekt men van Weverbladen en in Friesland van Weversbladen en Weversblèd, hetgeen verbasteringen moeten zijn van Wegeblad. De naam Betenblad (Achterhoek) duidt volgens ons op de gelijkenis van het blad met dat van de beet of biet. Het heeft niets te maken met het gebruik in de volksgeneeskunst het uitgeperste sap aan te wenden ter genezing van beten van slangen of dolle honden.

Voor de Veluwezoom staat de eigenaardige naam Schocoladeplant genoteerd. Deze naam heeft zij te danken aan de naar chocolade geurende bloemen. In Duitsland aten, vanwege de smaak, de kinderen de bloeiaren als lekkernij. We hebben tot nu toe dit kindergenoegen voor ons land nog niet kunnen vaststellen. Gezien de opgave bij Heukels in 1907, was deze naam toen nog in omloop en het is niet uitgesloten dat de kinderen het eveneens bij ons als een snoepje beschouwden. Deze geur kan men het beste waarnemen bij de Ruige Weegbree (P. média).

De naam Geneesblad in Groningen duidt op het helende karakter van de bladeren, vooral bij verwondingen. In het Groningse Westerkwartier spreekt men van Hondemiesbladen, omdat men de bladeren gebruikte om ontstoken vingers (hondemies geheten) te genezen. Men deed dit door de bladeren op de ontstoken plekken te leggen. Zo deelt A. Gorter, in ‘De Levende Natuur’ van juli 1936, het volgende mede: ‘De “Wegebladen” worden door de Chinese zeelieden veel gebruikt voor de wondbehandeling. Hiertoe wordt eerst de “ruwe kant” (onderkant) op de wonden gelegd totdat ze geheeld zijn en later de “gladde kant” (bovenkant) voor snelle genezing.

De planten die overal op de haventerreinen van de gehele wereld groeien, worden in Amsterdam door de Chinezen veel gezocht en in water bewaard.’ ‘De naam Kankerbloem in Waterland, kreeg de Grote weegbree omdat men meende dat zij gebruikt kon worden ter genezing van deze gevreesde ziekte.’ Deze opvatting tekende dr. C. Bakker (1928) zelf op uit de mond van de bevolking ter plaatse. Een andere naam voor die streek, en het verdere gebied boven het Noordzeekanaal, is die van Wijkerblad. Men gebruikte daar de bladeren niet alleen om wonden te behandelen, maar ook om kraambenen te genezen. Hoe nu de naam Wijkerblad te verklaren? Stond het met de arts Joh. van Beverwijck in verband? Deze bekende dokter uit de zeventiende eeuw schreef in 1651 in zijn ‘Lof der Heelkonste’: ‘Het sap van Weegh-bre, gelijk Galenus schrijft is seer bequam tot alle bloetstorting die uyt door-eten der aderen veroorsaeckt wordt.’ Hij was een arts die door zijn geschriften grote bekendheid genoot.

Daar komt bij dat de plaats Beverwijk bij de bevolking bekend staat als ‘de Wijk’. Ging men toen maar gemakshalve spreken van Wijkerblad?

Daar de bladeren veel als konijnevoer gebezigd werden en worden, ontstonden namen als Knienebladen in Friesland, en Konijnebladen op de oostelijke Veluwezoom en in Noord-Overijsel. Daartegenover staat de naam Waterblad in Kennemer- en Waterland. Het heette, dat, wanneer men deze dieren met de bladeren voerde, zij ‘het water’ zouden krijgen. In Waterland heet de plant ook Lepelblad naar de eivormige, duidelijk gesteelde bladeren die iets weghebben van een ouderwetse lepel. Op Walcheren spreekt men van Ribbeblad, vanwege de parallel lopende dikke vaatbundels over de lengte van het blad, die op ribben of ribbels lijken. Wanneer men het blad doorbreekt ziet men duidelijk de uitspringende nerven of vaatbundels.

Het was vroeger (en ook nu nog?) een kinderspelletje om elke nerf die goed waarneembaar te voorschijn kwam als orakel te beschouwen, om te weten te komen hoe lang men zou leven. Elke uitspringende vaatbundel gold voor tien jaren. Een ander spelletje was op hetzelfde doorbreken van het blad gebaseerd, maar dan wees het aantal uitstekende nerven aan hoeveel maal men gelogen had. De huwbare meisjes zagen aan het aantal hoeveel kinderen zij hun toekomstige echtgenoot zouden schenken.

Deze op ‘zenuwen’ gelijkende nerven (het zijn er zeven) deden bij de Romeinen de naam ontstaan van herba nervalis : zenuwkruid. Omdat het blad, zoals gezegd, zeven van dergelijke ‘zenuwen’ had, sprak men ook van septem nerva : zeven-nervige. Bij de Grieken had zij de naam heptapleuros, hetgeen ongeveer hetzelfde beduidt (pleuron : rib). Volgens de signatuurleer was deze hoedanigheid een teken dat de bladeren bij zenuwziekten te gebruiken waren.

De naam Roggebroodjes, voor Texel genoteerd, zal wel een door kinderen gegeven benaming zijn, want de in een aar geplaatste bloemen en vruchten werden door hen als zodanig beschouwd en gegeten. De donkere kleur van de aar zal hierbij tevens een rol gespeeld hebben.

Planten die veel op elkaar lijken werden wel eens door het volk onderscheiden met de toevoegsels mannetje of wijfje. We denken aan Mannetjesvaren en Wijfjesvaren. Zo ook bij Weegbreesoorten. De Grote weegbree heet in de omgeving van Leiden Vrouwtjesplantein, en de Smalle weegbree (P. lanceolata) in dezelfde streek Mannetjesplantein. Dit plantein is een ‘verbastering’ van de Franse volksnaam voor weegbree, namelijk Plantain. De rattestaartvormige bloeiaar deed in Friesland de naam Rottestirt ontstaan, terwijl men in Waterland sprak van Molstaart.

De Indianen van Noord-Amerika noemden de Weegbree: ‘de voetstappen van de bleekgezichten,’ omdat overal waar de blanken zich vestigden, de plant niet lang op zich liet wachten. De Grote weegbree is namelijk door de Europeanen onopzettelijk over de gehele wereld verspreid. Dit ging gemakkelijk want de kleverige vooral de vochtig geworden zaden bleven overal aan hangen.

Dat een dergelijke, algemeen voorkomende plant, vooral in de nabijheid van behuizingen, in de volksgeneeskunst een rol gespeeld heeft is niet verwonderlijk. De bladeren werden voor allerlei geneeskundige doeleinden gebruikt. Zo werden gekneusde bladeren aangewend bij verzweringen, en de in melk getrokken zaden werden gebruikt bij buikloop. De geschraapte wortel werd aanbevolen bij tandpijn. Volgens Hildegard von Bingen (ca. 1150) werd de wortel ook gebezigd bij bewusteloosheid. Dat het algemeen bekend stond als een uitstekend geneeskruid blijkt ook nog uit hetgeen Dodonaeus ons mededeelt: ‘De Weegbree was bij de ouden soo seer gesocht ende gepresen/ dat Themison den ouden Medicijn daer een gantsch boec af gemaect heeft/ als den eersten ervinder van de groote ende wonderbaerlijke crachten van dit gewas/ gelijck Plinius in het achtste capittel van sijn 25 boeck betuygt.’ De vruchtjes werden als vogelvoer veel gebruikt, hetgeen in Engeland aanleiding gaf de plant namen als Bird’s meat, Bird seed en Canary seed te geven.

Er bestaat een sage waarin verhaald wordt dat de Weegbree uit de voetstappen van de mens ontstaan is. Doch ook vertelde men elkaar, dat waar geen mensen de grond hebben betreden geen Weegbree zal ontstaan.