Gepubliceerd op 08-01-2020

Oenothéra | Oenothéra biénnis: Teunisbloem

betekenis & definitie

Met de naam Oenothèros (spreek uit eunotheros) duidden de Ouden een plant aan die, met wijn genoten, mensen vrolijk en wilde dieren mak maakte. De naam is afgeleid van oinos: wijn, en ther: wild dier.

Naar een andere opvatting is de naam afkomstig van oinos: wijn, naar de wijngeur van de wortel en therao: ik jaag, dus wijnjaagster. De naam oinothèros die de Ouden aan een plant gaven was niet de Oenothera (Teunisbloem) van deze tijd, maar daarmede bedoelden zij het Harig Wilgeroosje (Epilóbium hirsútum).

Een andere uitleg met oinos (wijn) en ther (wild dier) wil, dat de wilde dieren de wortels opzochten, vanwege de wijngeur. Ook vindt men vermeld dat de plant, met wijn besprenkeld, het wildste dier (zoals de ezel) kalmer en tammer zou maken, wanneer men haar door het voeder mengde.

De Latijnse soortnaam biennis betekent tweejarig, omdat de plant pas in het tweede jaar bloeit. In het eerste jaar vormt zich de penwortel en de bladrozet.

De op vele plaatsen voorkomende naam Teunisbloem, ook Sint Teunisbloem komt voor, zal wel ontstaan zijn uit het gewijd zijn aan de heilige Antonius, een naam die verbasterd werd tot Teunis.De namen Onagra en Gele onagra zijn geen echte volksnamen, maar ontstaan uit de Latijnse naam die G. A. Scopoli (1723-88) aan het geslacht had gegeven. De volledige naam van deze soort luidde bij hem: Onágra biénnis. De geslachtsnaam werd door Linnaeus veranderd in Oenothera en de wetenschappelijke benaming werd toen Oenothera biennis. Het geslacht Oenothera en het reeds eerder aangehaalde Epilobium behoren beide tot de familie der Teunisbloemachtigen of Onagráceae.

Deze laatste naam is afkomstig en afgeleid van het Griekse onos agrios: wilde ezel of woudezel, daar vele tot deze familie behorende soorten lange ezelsoorachtige bladeren bezitten. De naam Tabaksbloem in ZuidLimburg zal wel slaan op het gebruik van de bladeren als surrogaat voor dit genotmiddel.

Zo spreekt men van Wederik op Walcheren en op de Veluwezoom, hetgeen kan wijzen op de verwantschap met het geslacht Epilobium of Basterdwederik. Maar of de bevolking dit onderkende kunnen we niet bevestigen.

De naam Patrijskruid zal wel ontstaan zijn doordat men de bladeren gebruikte om patrijzen bij te voederen. Dat de naam voorkomt in de Duinstreek hoeft ons in het geheel niet te verwonderen, wanneer men weet dat dit gebied vroeger veel als jachtterrein gebruikt werd. Ook thans nog worden er door jagers de fazanten bijgevoederd. Thans volgen enige namen die alle wijzen op hel slechts een nacht bloeien van de Teunisbloem. Want de sterk geurende, heldergele bloem gaat omstreeks zes a zeven uur in de namiddag open en verwelkt dan tegen de volgende ochtend. Hieronder volgen de namen zonder verder commentaar: Nachtbloem, Nachtkeers, Nachtpitjes, Nachtschone, Nachtkaars; verder nog Leliën-van-één-dag en Vier-en-twintig-uursbloemen.

Het ontplooien van de bloem voltrekt zich binnen een zeer korte tijd. De bloemknoppen, eerst nog rechtop staande, krommen zich naar beneden zodra de bloem zich gaat ontplooien en wel zo dat de opening zijdelings komt te staan. Op het lichtend geel en de geur komen dan de nachtvlinders af, om zich te goed te doen aan de nectar. Op deze wijze zorgen nachtvlinders voor de bestuiving. Wil men het ontplooien zelf bewerkstelligen en meemaken, dan moet men bij de bloemknoppen die op opengaan staan, de toppen van de kelkblaadjes even los maken. Binnen enkele sekonden ziet men dan het gehele proces zich voltrekken.

Men zal de Teunisbloem tevergeefs in de oude kruidboeken zoeken, want van oorsprong is het geen inheemse Europese plant. Zij werd in het begin van de zeventiende eeuw uit Virginia (N.Amerika) als groente naar Europa gebracht. Volgens Treviranus werd ze in 1612 in de botanische tuin te Padna voor het eerst gekweekt van uit Virginia afkomstige zaden. Het gebruik in de volksgeneeskunst heeft geen betekenis meer. Trouwens vroeger was het gebruik ook minimaal; alleen de bladeren en de wortel werden nog wel eens aangewend als bloedzuiverend middel. Deze en andere soorten van dit geslacht hebben grote bekendheid gekregen omdat prof. dr.

Hugo de Vries deze planten gebruikte bij zijn proeven en studies over de plantenbastaardering en de erfelijkheid bij planten. Naar aanleiding van deze onderzoekingen stelde hij zijn mutatietheorie op.