Gepubliceerd op 08-01-2020

Nympháéa | Nympháéa álba: Witte waterlelie

betekenis & definitie

De naam Nympháéa is afkomstig van het Griekse numphaia en afgeleid van numphè, de Griekse naam voor een watergodin of nimf. Deze naam is dus wel in overeenstemming met de omgeving waar deze plant haar domein heeft.

De naam Nymphaea werd bij Theophrastus voor het eerst aangetroffen.Het alba kreeg zij vanwege haar schitterende mooie witte bloemen. Omdat de lelie als een der mooiste planten hoog in aanzien stond, sprak men bij deze waterplant van Waterlelie, hoewel botanisch gezien er geen onderlinge verwantschap bestaat met de Lelieachtigen. In Zuid-Holland heet de plant Boterkarn, en in Woubrugge Karnbloem. Deze namen duiden erop dat de bevolking in de vrucht de vorm van een karn zag: Een kuip waarin door karnen uit melk boter afgescheiden wordt. Een kinderspelletje was met een stokje in de rijpe vrucht te stoten, waardoor de gele slijmige zaden, die er als boter uitzien, te voorschijn komen. (Zie ook onder Nuphar.) Andere namen die op de vorm van de vrucht duiden zijn: Flesjes, Waterkruiken en Witte waterkruik, Witte kannetjes.

In het Zuidhollandse spreekt men van Keujen, deze naam slaat op de rondachtige vrucht; want een keujen is een klein, mollig varkentje. Namen die op de groeiplaats attenderen, zijn Waterroos, Witte watertulpen, Waterkruiken en Waterplomp. In Staphorst heet ze Maotbloemen, hetgeen eveneens op het voorkomen in water duidt, want Maoten zijn landerijen met veel sloten, en dat wijst dus hier niet op het land maar op de sloten die het land omsluiten. Namen als Swannebloemen, Kikkerbloemen en Snoekeblom duiden eveneens op het natte element. De naam Leekebloemen, een der Friese volksnamen, wijst ook op water, want een leek is een beekje of watertje. Deze naam leek vinden we nog terug in enkele plaatsnamen, zoals de Leek in Groningen, Brunstingerleek in Drente en Oterleek in Noord-Holland.

Middelnederlandse namen die in dezelfde richting wijzen zijn: Meerblat en Meerholle (bolle wijst op de ronde vruchtdoos). Hier is ‘meer’ te verstaan in de zin van zoetwaterplas ‘ghelijcken dattet meerblat altoos boven is aan ’t vlot’ (boven drijft).

De namen Kol en Kollehloemen, respectievelijk in Zuid- en Noord-Limburg hebben hier de betekenis van heks, toveres en spook, en waarschijnlijk ook van alf: natuurgeest. Er bestaat een sage dat deze plant een betoverd meisje is, dat ’s nachts als alf op de bladeren danst, waaronder zij zich overdag verborgen houdt. Een ander sprookje luidde eertijds dat men bij volle maan ’s nachts maar niet naar de plaatsen moest gaan waar deze planten groeiden, want dan dansten de nimfen en alven op de bladeren. Ze vragen dan de bezoekers om mee te doen bij hun reidansen. Wee echter diegene die hieraan gevolg geeft en dan de mooie bloemen benadert, hij wordt onherroepelijk door deze geheimzinnige wezentjes in het water getrokken en plompt te water.

Hier is plomp dus ontstaan als een geluid- of klanknabootsend woord. Waarschijnlijk moeten we hier de oorsprong zoeken voor de naam plomp! (Zie ook bij Nuphar.) Waling Dijkstra vertelt dat in de vorige eeuw men elkaar nog verhaalde, dat degene die de Waterlelie in de mond houdt en dan omver valt, het zal besterven. Ook geloofde men dat hij die de plant brak en er mee viel, de vallende ziekte zou krijgen. Men moet dit in verband zien met het bijgeloof dat de Waterlelie aan de watergeest toebehoorde en dat men de plant niet eerder mocht plukken voor men hem daartoe verlof gevraagd zou hebben. Want men vertelde aan elkaar dat reeds menig kind aan hem ten offer was gevallen toen het een bloem wilde plukken en plotseling door de opduikende watergeest gegrepen werd. Het voorovervallen bij het plukken van de moeilijk los te krijgen bloem zal zeker aanleiding gegeven hebben tot deze verhalen. Daar komt nog bij dat deze plant in diep water groeit en het verdrinkingsgevaar dus groot is.

Men spreekt in Friesland, oostelijk Drente en Zuid-Holland van Kankerbladen, en op vele andere plaatsen van Kankerbloem. We weten niet waarop deze namen slaan. Worden de waterlelies tegen deze ziekte gebruikt of kreeg men kanker wanneer men er mee in aanraking kwam? Of was het een verwenste plant omdat er bij het plukken nog wel eens slachtoffers vielen?

Een naam die op de vorm en grootte van het blad duidt, is die van Pannekoeken; deze behoeft geen nadere toelichting. Betreffende de naam Dokke of Docke verwijzen we naar het artikel over Tussilago, Klein hoefblad. Weinig vinden we vermeld omtrent het gebruik in de geneeskunde. De wortelstok werd in wijn gekookt en gedronken bij buikloop. Hieraan zal het grote gehalte aan looistof dat deze plant bevat niet vreemd zijn. Trouwens eertijds werd de wortelstok ook bij het leerlooien aangewend.

De gedroogde, geraspte wortelstok werd bij schurft op het hoofd gestrooid. De gesuikerde bloemen waren zeer goed bij zware koortsen en galkwalen, beweerde men. Vroeger gold de plant als symbool van de kuisheid (vanwege de helder witte bloemen), maar was ook een middel om deze te bevorderen of in stand te houden, zodat in de middeleeuwen de monniken en nonnen aangeraden werd de wortelstok en de zaden te eten. In het waterrijke Friesland, waar deze soort veelvuldig voorkomt, werden zeven bladeren in de Friese vlag opgenomen, want, zo namen zij aan, slechts onder dit teken konden zij overwinnen.