Gepubliceerd op 09-12-2019

Cólchicum | Cólchicum autumnále: Herfsttijloos

betekenis & definitie

De naam Colchicum is afgeleid van Colchis, een landschap aan de oostzijde van de Zwarte Zee, de oorspronkelijke groeiplaats van de Herfsttijloos. Een andere opvatting is dat de naam in verband staat met Medea, toveres of gifmengster dochter van koning Aietes van Colchis die een grote kennis bezat van giftige kruiden. Volgens een Griekse sage gebruikte zij de plant, vermengd in een toverdrank, om de oude Jason te verjongen en dan met hem te kunnen trouwen.

Deze Jason, de aanvoerder der Argonauten, was de veroveraar van het Gulden Vlies, waarbij zij hem behulpzaam was. Er bestaat twijfel of onze Colchicumsoort de soort is die in bovengenoemde landstreek inheems voorkomt. Men wil de giftige plant, die door Dioscorides met kolchikon betiteld werd, zien in de in het Middellandse Zeegebied voorkomende Colchicum variegatum, die minder giftige bestanddelen bevat.De meeste volksnamen duiden in dezelfde richting, namelijk het late bloeien en het verschijnen van de bloemen zonder dat er bladeren aanwezig zijn. Zo werd reeds in de middeleeuwen de plant betiteld met de Latijnse benaming ‘filius ante putrem (zoon voor de vader), hetgeen sloeg op het feit dat in de voorzomer de zaden waar te nemen waren en pas later in de herfst de bloemen verschenen.

In de omgeving van Enkhuizen en Hoorn gaf men de plant de naam Kind-voor-de-vader, hetgeen hetzelfde wil uitdrukken. De naam Herfsttijloos vindt men door het gehele land. In Friesland en op Texel werd het respectievelijk Herfsttitelroos en Herfsttitelloos; op verscheidene plaatsen werd het woordje herfst weggelaten en ontstonden namen als Tiloos, Tiloze, Titelroos, Tijloos en Tijdeloos. Want een plant die in het najaar haar bloemen laat verschijnen en haar vruchten pas in het voorjaar voortbrengt moest wel een tijdloze plant zijn.

Andere namen leggen meer de nadruk op het late verschijnen, en dan ontstaan: Herfstbloem, Herfstblôme en Haarfstblôme. Reeds in de vijftiende eeuw komen we in geschriften betitelingen tegen als Zitloss, Titelose en Citlosa. De naam Wilde saffraan komt vanwege de gelijkenis met de Saffraancrocus (Crócus satívus). Onze Herfsttijloos lijkt voor de niet-plantenkenner wel iets op de crocus, tenminste wat de bouw van de bloem betreft. In Groningen spreekt men ook van Bloem-zonder-blad, hetgeen ook wijst op het ontbreken van bladeren tijdens de bloei, zodat slechts een kale (naakte) bloeistengel met bloem te zien is. Dit kale of naakte schijnt een grote indruk gemaakt te hebben op de bevolking, want er zijn verscheidene volksnamen die daar onmiskenbaar op duiden. We zullen deze laten volgen, zonder vermelding van de streek waar de naam voorkomt: Kale juffer, Kale madame, Naaktbloeier, Naakte begijntjes, Naakte dame, Naakte juffer, Naakte juffrouwen, Naakte mannen, Naakt mannetje, Nakende meid, Nakende wiefkes.

In dezelfde richting wijst de voor oostelijk Brabant genoteerde naam Martelaren van Gorcum, omdat zij zonder bekleding van bladeren en paars van de koude uit de grond te voorschijn komt. In verband met het bijgeloof dat de drager van een knol van deze plant beschermd was tegen pest en andere besmettelijke ziekten, is wellicht de volksnaam Levensbloem te verklaren. Men hing de knol ook wel om de hals, zoals dit in 1680 te Dresden geschiedde, toen daar de pest heerste. In 1721 verscheen er zelfs nog een boekje, waarin het gebruik nog uitvoerig werd beschreven en aanbevolen.

De naam Spinbloem wil men op drie manieren verklaren. Het is de herfstbloem die de vrouwen en meisjes opzoeken om tussen de handen te wrijven, opdat de handen bij het spinnen niet stuk zullen gaan. Een andere lezing is dat de plant in het najaar de ‘herfstdraden’ spint, die in die tijd zo veelvuldig voorkomen en ons op onze wandelingen wel eens last bezorgen. Ook wil men er een vergelijking met spinnen inzien, in die zin, dat de Herfsttijloos in dezelfde tijd verschijnt als de spinnen hun herfstdraden produceren. De Nederlandse naam Spinbloem, is wellicht een vertaling of een overname van de Duitse volksnaam Spinnblume.

Thans is de Herfsttijloos allerminst een algemeen voorkomende plant, maar dat moet vroeger anders geweest zijn, getuige de verscheidenheid der namen: allereerst Hanekloten en wel naar de vorm van de vrucht. Een veelvuldig voorkomende naam is verder Droogbloeier. Men gebruikte de uitgestoken plant om, tegen de bloeitijd, het huis te versieren. Dat dit werkelijk gebeurde en veel voorkwam kunnen we mede opmerken uit de naam Vensterbloem; in Friesland Finsterbloem. Dit gebruik van de wilde plant is wel geheel op de achtergrond geraakt, omdat zij stelselmatig door de boer uit de weiden verwijderd werd, daar de Herfsttijloos, vanwege de giftige bestanddelen die zij bevat, gevaar voor het vee oplevert. Het in de vensterbank zetten van de plant, is nog niet geheel verdrongen, maar daarvoor is een andere Colchicumsoort in de plaats gekomen. Het is de uit Klein-Azië afkomstige Cólchicum byzantínum, die men behalve als droogbloeier ook als sierplant in de tuin kan aantreffen. Deze soort heeft grotere bloemen en bredere en geplooide bladeren. Een andere droogbloeier is de Sauromátum venósum, een aronskelkachtige met gevlekte bladeren.

Een naam die we niet kunnen ‘verklaren’ is de voor Noord-Limburg genoteerde naam Mexicanen. Kan het zijn dat de ingevoerde soort, als zijnde afkomstig uit een ver land, maar een naam kreeg die iets van ver weg suggereerde, in dit geval Mexico? Grote bekendheid, ook in de volksgeneeskunst, kreeg de plant als middel ter bestrijding van jicht en rheuma. Dit gebruik is al zeer oud, want in de dertiende eeuw vermeldt Ibn. Baithar dit reeds, waarbij hij zich op Galenus, een beroemd arts uit de tweede eeuw na Chr. beriep.

De plant wordt nog steeds in de geneeskunde voorgeschreven. In de Nederlandse Farmacopee komt ze voor in Semen Colchici: Colchicumzaad, Vinum Colchici: Colchicumwijn en Tinctura Colchici: Colchicumtinctuur. Het is dan ook sterk te ontraden, gezien het giftige bestanddeel (colchicine) dat de Herfsttijloos bevat, haar als een soort huismiddeltje te beschouwen, ook al schrijft J. J. Becher in zijn Parnassus medicinalis: ‘De Herfsttijloos doodt en is een giftig ding, Maar koemelk is een tegengif en maakt haar kracht gering.’ We willen er hier niet nader op ingaan bij welke kwalen of ziekten de plant genezend kan werken, maar wel willen we wijzen op een zwendelaffaire, waarbij zij gebruikt werd. In de tweede helft van de achttiende eeuw werd door een vroegere officier, Husson genaamd, een middel bij jicht en rheuma aanbevolen waarvan hij hoog opgaf en waarvan de resultaten hogelijk door hem geprezen werden. Hij maakte veel tam-tam voor zijn standje, en verkocht het onder de naam Eau médicinale. Bij onderzoek bleek het een aftreksel te zijn van de knol van onze plant.

In de volksgeneeskunde werd een aftreksel van knol en bloemen gebruikt om zich van luizen te bevrijden. Dit middeltje moet wel zeer oud zijn, want reeds in de twaalfde eeuw vinden we dit gebruik vermeld en wel bij Hildegard von Bingen. Zij noemde de plant Heylheubt, hetgeen op dit gebruik duidt.

Een oude sage verhaalt ons hoe de plant ontstaan is: Toen de planten over de vier jaargetijden verdeeld moesten worden, verzochten zij de Schepper hen niet in de herfst te laten bloeien, want de ijzige winter stond dan spoedig voor de deur en dan was het onmogelijk om voor nakomelingschap te zorgen. Dit was geen vrolijk geluid voor de herfst, want dan kreeg dit seizoen geen bloementooi. De lente kreeg medelijden en schonk een der mooiste bloemen aan de herfst. Wanneer het voorjaar aanbrak kon de Herfsttijloos uit haar winters isolement worden gehaald en beginnen met bladeren en zaad te vormen; en opdat de dieren de plant niet zouden eten bepaalde de Schepper dat zij een giftige stof zou bevatten.

Het in de plant aanwezige colchicine wordt wel in de plantenteelt gebruikt, omdat het een bijzondere invloed heeft op de cellen van ontkiemende zaden, zodat nieuwe variëteiten kunnen ontstaan.