Gepubliceerd op 09-12-2019

Cicúta | Cicúta virósa: Waterscheerling

betekenis & definitie

Omtrent de afleiding van Cicuta doen we het best de verklaring van dr. C. A.

J. A. Oudemans te geven: ‘De naam hangt samen met kuoo, waarin het begrip “hol zijn” ligt opgesloten.

Niet alleen toch de stengel en zijn takken, maar zelfs de knolvormige wortelstok of stengelvoet bestaat uit eene reeks van luchthoudende kamertjes. Men vindt in Latijnse woordenboeken voor Cicuta behalve andere woorden ook “Rietpijp” opgetekend, met vermelding dat zulke pijpen ook uit den stengel der Waterscheerling gesneden wordt.’ De Oudromeinse naam Cicuta slaat niet op onze plant, maar op de Gevlekte scheerling (Cónium maculátum). De soortnaam virosa duidt op de zeer giftige eigenschap van de plant, en is afkomstig van het Latijnse virus: gif.

Voor de verklaring van de naam scheerling verwijzen we naar hetgeen hieromtrent wordt medegedeeld van de Gevlekte scheerling. Deze twee planten, behorende tot de familie der Schermbloemigen worden door de bevolking slecht van elkaar onderscheiden; daar zal de in een scherm geplaatste bloeiwijze en witte bloemkroon toe bijgedragen hebben. Zo is het ook gesteld met namen als Dolle kervel (op vele plaatsen in ons land), Dolle waterkervel en Wilde kervel.

Men wist wel degelijk het verschil, want men voegde er Dolle en Wilde aan toe. Het dolle duidt uitdrukkelijk op de giftige eigenschap. Deze eigenschap vindt men eveneens terug in Dolwortel, zoals hij in Noord-Overijsel en Friesland genoemd wordt.

De gelijkenis met soorten van het geslacht Watereppe (Sium) deed bij de niet-botanicus namen ontstaan als Kleine Watereppe en Tweede watereppe. Hetgeen de verwarring nog meer in de hand werkte. Deze namen komen waarschijnlijk niet meer voor.

Gelukkig maar, want er bestaat een ‘officiële’ Kleine watereppe (Sium erectum).De oorsprong van de voor Friesland genoteerde naam Stinkwortel, zal wel te zoeken zijn bij Tabernaemontanus (1583) die hem Cicúta foétida: Stinkende wortel, noemde. Deze soortnaam werd door Linnaeus, toen hij zijn systeem opzette, niet overgenomen, maar vervangen door virosa, de tegenwoordige wetenschappelijke soortnaam.

De naam Pompen in het Land van Hulst heeft waarschijnlijk te maken met de dikke pijpachtige holle stengels, die op pompbuizen gelijken. De namen Pompom, Pompon, Pompkebloumen en Pompwortel in Groningen slaan volgens ons op het Groningse pomp, dat beduidt plas, put, moeras; zoals bekend groeit onze plant in laagveenmoerassen en langs waterkanten.

Met betrekking tot de naam Zwaarweerplant, die Uittien te Giethoorn optekende: het heeft, volgens hem, geen resultaat opgeleverd toen hij ter plaatse inlichtingen inwon of deze plant iets te maken had met onweer of donder. Nu geeft Heukels een volksnaam op van Zwaarweerbloem voor Noord-Overijsel, waartoe ook Giethoorn behoort, maar dan voor de Zwanebloem (Bútomus umbellátus).

Als noot geeft hij op: ‘Zwaait men er driemaal mede over het hoofd dan komt er onweer.’ Nu is het opvallende dat beide soorten langs het water groeien en beide volksnamen hebben, die verbonden zijn met zwaar weer. Nader onderzoek is dus wel gewenst.

De naam Slobben in het Sallandse, zal volgens ons te maken hebben met de groeiplaats, laagveenmoerassen en drijftillen, want een Oudnederlandse naam voor slijk en modder is Slobbe. Vanwege de giftigheid werd de plant door de bevolking gemeden. Bij P. Nijlandt vinden we slechts één recept: ‘Uitwendich wordt het sap/ met gom ammoniacum tot een Plaester gekoockt/ op een gezwolle ende ontsteken Milt geleyt.’ Men beweerde ook dat het sap een der bestanddelen van de heksenzalf was.