Gepubliceerd op 09-12-2019

Chelidonium | Cheidónium május : Stinkende gouwe

betekenis & definitie

Met de Gouwe van ’t gelijcken/ Daer de swaeluen aldereerst Hebben doen de cracht van blijcken/ En noch bruycken aldermeest.

P. Hondius (1621).

De verklaring van de Latijnse geslachtsnaam is ook bij Chelidonium niet eensluidend. Laten we beginnen met de meest waarschijnlijke: Bij Dioscorides heet de plant Chelidonion, hetgeen ztealuwkruid beduidt, omdat de groei en bloei samenviel met de terugkomst van deze vogel, of omdat ze bij diens vertrek naar warmere streken ging verwelken. Ook beweren Dioscorides en Plinius dat het gele sap door de zwaluwen aan hun blinde jongen werd gegeven om deze weer ziende te maken. In het Middelnederlands was de omschrijving van de plant als volgt: 'Swaluwencruit, Celidonia is een cruut dat saffranighe (saffraankleurige) blommen heeft ende dye is alsoo ghenoemt om dyes wille dattet in den tyden als dye zwaluwen eerst comen soo beghintze te bloyen, ende vele luden heytet zwaluwencruut ofte dye ghaven des hemels.’ Dodonaeus geeft eveneens deze uitleg, maar voegt eraan toe: ‘hetwelck nochtans een ydele en valsche meyninghe is. Volgens de alchimisten die het kruid, vanwege het goudkleurige sap, bij hun experimenten om goud te maken gebruikten, is Chelidonium een verbastering van ‘coeli donum’, hemelse gave, want coelum betekent hemel, en donum gave.

De Latijnse soortnaam majus beduidt groot en diende als tegenstelling tot Chelidonium minus waarmede vroeger het Speenkruid aangeduid werd. De Nederlandse naam is niet moeilijk te verklaren, wanneer men weet dat de plant onaangenaam riekt en gouwe: goud, slaat op het goudgele sap dat bij verwonding of doorbreken van de plant naar buiten treedt. Behalve deze naam komen we namen tegen als Gele gou, Goude, Goudkruid, Goudwortel, Gouw, Gouwortel, Stjonkende Gouwe, Vergou, en tot slot bij Dodonaeus Groote Gouwe. Verbasteringen van Chelidonium komen voor als Celedon, Celiadone en in Friesland tot Seldoanje.

De namen Zwaluwenkruid en Zwaluwkruid behoeven geen nadere verklaring, gezien het vermelde bij de verklaring van de geslachtsnaam Chelidonium. De namen Wratte(n)kruid en Wrattekroet in Noord- en Zuid-Limburg kreeg de plant omdat van het sap een middeltje gemaakt werd om wratten te verwijderen. In Engeland was een der volksnamen Killwart: Wrattendoder, in Duitsland Warzekrut en in Frankrijk sprak men van Herbe aux verrues. Men vertelde elkaar dat het een zeer goede werking bezat, wanneer men de wratten bij afnemende maan met het sap bestreek.

In de apotheek was zij bekend als Herba et Radix Chelidonii. Hieruit blijkt dat zowel de bladeren als de wortel werden gebruikt. In ‘Den grooten Herbarius’ van 1514 komen we de Stinkende gouwe tegen als Scelwortele, dat terug te voeren is op de vroeg middeleeuwse naam van Scellewurtz. Oude benamingen bij ons waren Schellekenskruid, Schelkruid, Schellekruid en Schelwortel, deze zijn ‘overgenomen’ of vertaald uit het Duits; daar zijn de volksnamen: Schellwurz, Schellkraut en Schöllkraut, en vanzelfsprekend met de nodige gewestelijke en dialectische vormen. Men veronderstelt dat deze namen ontstaan zijn uit de Grieks-Latijnse naam chelidonium. Anderen beweren dat deze Duitse benamingen zijn ontstaan uit het Oudhoogduitse sceljan: afschillen of ontschorsen. De plant stond namelijk bekend als een uitstekend middel bij oogziekten en wel in het bijzonder bij staar, om de vlekken op de ogen, zoals dit heette, te verwijderen. Dit middel is wel zeer oud; in de middeleeuwen schreef men dat het sap goed was om ‘scelle of vlecke’ weg te nemen of, zoals Dodonaeus zich uitdrukt: ‘Goet om de schelle en lickteekenen die op den appel vander ooghen groeyen, wech te nemen/ ende ’t ghesichte te verscherpen.’ Zelfs de grote Boerhaave zei dat het geacht wordt de vlekken van de ogen te kunnen nemen. Gezien het bovenstaande worden ons de volksnamen Ogenklaar en Ogenkloar op vele plaatsen in ons land duidelijk. Zo deelt van Hall in 1854 mede: ‘hier en daar nog gebruikt, om vlekjes op het doorschijnende hoornvlies van het oog weg te nemen’. We willen hier nog attenderen op het gezegde ‘De schellen vallen hem van de ogen’, dat is wanneer iemand de zaken weer duidelijk voor ogen staan. Dit vinden we ook in de bijbel en wel in de Handelingen 9:18: ‘En terstond vielen hem als schubben van de ogen en hij kon weer zien.’ Nog beter vindt men dit in de oude vertaling opgetekend: ‘En terstond vielen af van zijn ogen gelijk als schellen hij werd terstond wederom ziende’.

Het kruid werd als een soort panacee beschouwd. Het voorkomen in hagen, heggen en kreupelhout zou erop kunnen wijzen dat de plant wellicht eertijds door de mens ook in zijn hof gekweekt werd en van daaruit meer en meer is ‘verwilderd’. Dat zij grote bekendheid genoot is wel duidelijk, want niet minder dan de grote Albrecht Dürer heeft haar in 1526 afgebeeld. In de officiële geneeskunde was de Stinkende gouwe geen onbekende. In de apotheek stond zij ook ingeschreven bij Extractum en Tinctura Chelidonii. In het bijgeloof heeft de Stinkende gouwe slechts een bescheiden rol gespeeld. Zo lezen we, dat wie de plant en het hart van een mol bij zich draagt, zich zal redden uit allerlei slechte zaken en gedingen. Ook nog dit: legt men haar op het hoofd van een zieke dan kon men te weten komen of de patiënt zou sterven of in leven zou blijven. Want ging hij zingen, en wel luid, dan was zijn lot beslist. Ook maakte men er een soort toverzalf van, om behekste kinderen en bezetenen te onttoveren.