Gepubliceerd op 09-12-2019

Cáltha | Cáltba palústris: Dotterbloem

betekenis & definitie

Ook hier zijn de afleidingen van de wetenschappelijke geslachtsnaam niet eensluidend. De Romeinen bedoelden met Caltha, een plant met gele bloemen, hoogstwaarschijnlijk de Goudsbloem (Caléndula officinális). Zo vinden we bij P.

A. Matthiolus (1563) de Goudsbloem als Caltha beschreven en in 1577 beschrijft H. Bock de ‘Dotterblumen/ oder Goldwyser blumen’, als Caltha Vergily.

Anderen vermelden dat Caltha is afgeleid van het Griekse Kalathos: korfje of schaaltje, naar de vorm van de bloemen. De naam Goudsbloem vinden we alleen voor Voorne en Beierland genoteerd, waaruit we mogen concluderen dat deze naam in die streek het langst bewaard is gebleven. Zo spreekt Dodonaeus van Watergoutbloemen en Abr.

Munting in zijn ‘Waare oeffening der Planten’ (1682) van 'Water Goudbloem. In die tijd werd de plant reeds als sierplant gekweekt, deelt hij mede, en wel de dubbele vorm. Hij schrijft: ‘Caltha palustris flore pleno, ofte Dubbele Water Goudbloeme, schoon om te zien.

Beide van een Culture.’ Uit deze laatste zin blijkt dat de gewone wilde plant ook reeds gekweekt werd. Ook Clusius kende de dubbele ‘goudsbloem’ en heeft deze beschreven onder Caltha palustris, ‘sive potius chamaeleuce pleno flore.’ Zoals Dodonaeus mededeelt: ‘Wassen in de weyen ontrent Saltzburz.’ De algemeen verspreide naam Dotterbloem heeft de plant de enige soort van dit geslacht in ons land gekregen naar de dooiergele kleur van de bloemen, want Dotter is volgens dr. J. de Vries een bijvorm van dodder en zou met dooier in verband staan.

De naam Grote boterbloem komt op vele plaatsen voor en slaat op de gelijkenis der bloemen met de alom bekende boterbloem, maar de bloemen zijn bij de Dotter veel groter, hetgeen in de volksnaam tot uitdrukking is gekomen. De naam Waterboterbloem heeft de plant mede naar haar standplaats vlak langs het water gekregen; deze naam komen we tegen in Friesland, Oostelijk Drente, Noord-Veluwe, Noord- en Zuid-Limburg en op Overflakkee. Omdat de hoofdbloei omstreeks de Paas- en Pinksterdagen valt, ontstonden namen als Paasbloem en Pinksterbloem.

Niet meer voorkomende namen zijn Smeerblad en Smeerbloem, die duiden op de glanzende bladeren en bloembladen, die er uitzien alsof ze met vet of smeer ingewreven zijn; vooral de bladeren voelen vettig aan.Op enkele plaatsen in ons land komt de naam Kleine plomp voor, namelijk in het graafschap Zutphen, West-Friesland, Utrecht en Zuid-Holland. Deze naam duidt op de gelijkenis van de bladeren en bloemen met die van de Gele plomp (Núphar lúteum), maar dan in verkleinde vorm. Voor geneeskundige doeleinden had de plant weinig te betekenen, hoewel zij eertijds in de apotheek wel voorkwam onder de naam Herba et Flores Calthae palustris. Men gebruikte de plant met haar goudgele bloemen bij geelzucht. Zo wil nu eenmaal de signatuurleer. Behalve de bladeren en de bloemen kwamen ook de zaden in aanmerking: Men moest deze dan in wijn leggen en na enige tijd dit drankje innemen. De nog groene bloemknoppen in azijn gelegd, of gedroogd, werden gebruikt in de keuken in plaats van de bekende kappertjes (Cappáris spinósa). Men verkocht ze echter ook als echte kappertjes voor een hogere prijs.

Een oud kinderspelletje was om de tegenover elkaar staande, glanzende en weerspiegelende bloemblaadjes onder de kin te houden en door de min of meer sterke weerkaatsing te weten te komen hoe groot de voorliefde voor boter was; ook vertelde men elkaar of men veel of weinig boter gegeten had.