Gepubliceerd op 09-12-2019

Aspérula | Aspérula odoráta: Lievevrouwebedstro

betekenis & definitie

De geslachtsnaam is een verkleinwoord van het Latijnse asper: ruw, vanwege het ruwe, borstelige oppervlak, vooral van de bladeren, bij de Asperulasoorten. De wetenschappelijke soortnaam odorata, slaat op de geur die de plant in gedroogde toestand verspreid. De geur is het beste te vergelijken met die van kumarine.

Dit aroma wordt ook verspreid door hooi, vooral dat van Reukgras en Honingklaver. Deze geur treft men ook aan bij de aromatische zwartbruine glanzende zaden van de Tonkaboom van het geslacht Dipteryx, afkomstig uit tropisch Zuid-Amerika, die bij ons bekend stonden als Tonkabonen. Deze zaden werden naar Europa geëxporteerd om te worden gebruikt bij het bereiden van parfums, snuiftabak en voor nog enkele andere doeleinden, waaronder geneeskundige.

Gezien, beter gezegd geroken, de overeenkomstige geur was dit hoogstwaarschijnlijk aanleiding in Zeeuws-Vlaanderen het Lievevrouwebedstro de naam te geven van Toenka. In West-Vlaanderen spreekt men van Donka. Mede vanwege het aroma werd de plant ook in wijnen, vooral in het Rijngebied, gedaan om het geheel te kruiden.

Ook trok men haar in wijn en deed dit aftreksel in de zogenaamde meidranken. Een oud Duits versje, Deutscher Waldmeister, duidt hierop.Du Kraut des Mai, zum Maitrank giess’ ich Wein auf, Dass dein Duft befrei’n des Weines Geister.

Het gebruik om het kruid in meidranken te verwerken was in Twente ook in zwang, vandaar de naam Meikruid. Dit geurig maken van deze voorjaarsdranken met behulp van deze plant vinden we reeds terug in een handschrift van een benediktijnermonnik uit 854. Door het gebruik van dergelijke dranken hoedde men zich tevens tegen lever- en hartkwalen.

Dat het gedroogde kruid als zeer geurig bekend stond, blijkt uit de gewoonte het in reukzakjes te verpakken en deze vervolgens tussen het lijfgoed in de linnenkast te leggen; zulks ook om de motten te verdrijven. Later is dit kruid verdrongen door de veel sterker geurende lavendel. Dat het ook door de meisjes als een soort parfum bij zich gedragen moet zijn, kunnen we opmaken uit de volksnaam die we voor Groningen vinden opgetekend. Deze naam luidde Kom-lok-mij-de-vint; hier beduidt vint vent of jongeman. Het zou interessant zijn te weten of deze naam nog hier en daar, en niet alleen in Groningen, aan de plant gegeven wordt. In Engeland (Dorset en Somerset) noemt men de plant: Kiss-me-quick.

De naam Leverkruid heeft zij gekregen omdat het kruid in de volksgeneeskunst werd aangewend bij leverkwalen. Reeds in de Hortus sanitatis van 1485 treft men de naam Lebberkraut aan. Nog een aantal andere ziekten vinden we vermeld, waartegen Lievevrouwebedstro werd aanbevolen. Zo dronk men de thee getrokken van de gedroogde plant bij maag- en darmcatarre en waterzucht. Ook vinden we de naam Sterleverkruid, hetgeen duidt op de in een ster of krans geplaatste bladeren. Trouwens, het geslacht Asperula behoort tot de familie der Sterbladigen. Het gebruik als geneeskruid is waarschijnlijk pas in de late middeleeuwen goed op gang gekomen, want in de Capitulare de villis (eind achtste eeuw) wordt zij nog niet vermeld.

Of de naam Ruwkruid een echte volksnaam is, is volgens ons aan sterke twijfel onderhevig, want het zal wel een boekennaam zijn, dus een vertaling van de Latijnse geslachtsnaam.

De namen Waldmeister in het Land van Nijmegen en Waldmeester in NoordLimburg zijn zonder meer overgenomen van onze oosterburen, die de plant Waldmeister noemen. Gezien de ligging van de genoemde gebieden aan geen twijfel onderhevig. Bij Dodonaeus treffen we de plant aan onder Welrieckende Walmeester of Muguet. Om de naam Waldmeister gewoon te vertalen als Meester in het woud, zoals Is. Teirlinch in zijn Plantlore doet, is wel zeer goedkoop. Men wil Wal(d)meister afleiden van Möseke, naar Meserich, Meiserich, Meester, Woldmeester en tenslotte tot Waldmeister. Dr. Pruck-Mayer leidt Waldmeister af van Wal (vergelijk Walhalla) en Maier, oorspronkelijk een onderlijfziekte bij vrouwen: ‘Eine Krankheit, welche die über diätische Fehler erzürnten Wal-Göttinnen als gerechte Strafe verhängten, aber ihrer himmlischen Natur entsprechend, mitleidig und begütigt durch den von ihnen erzeugten Waldmeister sicher und schnell heilten.’ Met de kerstening ging een en ander over op de Heilige Maria en ontstonden reeds in de achtste eeuw namen als Onze-Lieve-Vrouzebedstro, en in Duitsland Mariengras.

Grimm geeft bij de verklaring van Walstro, dat dit gebruik wel van heidense oorsprong zal zijn, want het kruid was gewijd aan Freia of Freya, de Noorse godin van de geboorte. Men moet het Duitse wal lezen als afkomstig van Wiegen: wieg. Het lijkt ons dan ook waarschijnlijk dat het kruid in de wieg werd gelegd of dat een kussen werd gemaakt, dat gevuld werd met dit geurige kruid. Slaan we Sint Blankaart op, dan lezen we als naam voor de plant Culcitra Virginïs of Kruidenkussen van de Heilige Maagd of Maagden kruidenkussen. Verder vinden we vermeld dat heel vroeger een bundeltje van dit kruid bij zwangere vrouwen in bed werd gelegd. De overtuiging dat het kruid op een of andere manier in een wieg gelegd werd, wint volgens ons aan kracht, wanneer we bij Heukels namen genoteerd vinden als Onze-Lieve-Vrouwen wiegstro, Onzer-Vrouwen-Wiegstro, Wiegstro en zelfs Wegstro. Helaas zonder enige nadere aanduiding. Deze namen moeten waarschijnlijk vroeger wel onder de bevolking geleefd hebben.

Bij dr. Jos Schrijven, Ned. Volkskunde treffen we de volgende Vlaamse legende aan over onze plant: ‘Onze-Lieve-Vrouw, als zij klein was, moest op een zeer hard en ongemakkelijk beddeken slapen: hare ouders waren arm en gaven dan nog hier en daar een aalmoes. Op zekeren dag peinsde de Heilige Anna: Het bed van mijn kindeken is toch te hard, zou ik in het veld misschien geen zacht vulsel vinden? Zij ging uit en kwam aan een dorre streek. Zij zag er een heelen hoop Bedstroobloemekens staan. “Nu heb ik het gevonden,” riep zij uit. “Ik ga al die bloemekens plukken. O, daar zal mijn kindeken zacht op slapen.” Zij sprak en deed zoo; ja, nu sliep Maria veel gemakkelijker. Ten plattenlande ziet men dikwijls de kinderen in bosschen en op magere grond naar het bloemeke zoeken en het blijde plukken: “Onze-Lieve-Vrouw heeft er op geslapen!” zeggen zij eenvoudig.’ Andere legenden duiden op het feit dat Josef het kruid gebruikte om in de stal te Betlehem voor Maria een bed te spreiden. Vroeger deed men het kruid in het veevoer, want het zou, zo geloofde men, de melkopbrengst ten goede komen.

Eertijds was het gewoonte op u juni, Sint Barnabas, guirlandes van het geurige kruid in kerk en huis op te hangen. Ook de huisvloeren werden ermee bestrooid. Als regenaanduider werd de plant eveneens gebruikt, want, beweerde men, als er regen in aantocht is dan gaan de in de linnenkast opgeborgen gedroogde planten sterker geuren. Men kweekte en kweekt het kruid in tuin of hof. Men gebruikte het vroeger ook om salades en sauzen te kruiden en zo de smaak te verhogen.