Gepubliceerd op 09-12-2019

Arméria | Arméria maritíma: Engels gras

betekenis & definitie

De geslachtsnaam armeria is ontstaan uit de Keltische woorden ar: nabij en mo(e)r: de zee, dus een plant die in de nabijheid van de zee groeit. Deze uitleg, gezien de voorkeur van de soorten van dit geslacht voor ziltige gronden, lijkt ons zeer aannemelijk; beter dan de afleiding te zoeken in het Franse armoirie: wapenschild.

Het valt op dat het Engels gras vele volksnamen heeft waarin het woord gras voorkomt. Dit is wel begrijpelijk, want kijken we naar de bladeren, dan zien we dat deze veel gelijkenis vertonen met die van grassoorten. Bekijkt men de plant echter in bloeiende toestand, dan bemerkt men spoedig dat het geen grassoort kan zijn, want gras heeft niet dergelijke, kleurige bloemen. Daarom sprak men ook van Bloeiend zeegras en in Friesland van Bloyend ségèrs. Men kan de naam Engels gras zo verklaren dat de toevoeging Engels erop duidt, dat de bevolking, gezien de groeiplaats, de plant of een gebruik dat men van de plant maakte als uit Engeland afkomstig beschouwde. De naam Engels gras treft men aan in West-Friesland, Waterland, Schouwen, Walcheren en Zeeuws Vlaanderen. In Zeeuws Vlaanderen kent men de plant ook als Engelse gos. Vanwege de groeiplaats behoeven de volgende namen geen nadere uitleg: Strandkruid op Walcheren, Zeesirandkruid in West-Friesland, Zoutebloem op Terschelling en Kweldergras in Groningen. Als we een keus zouden mogen maken voor een nieuwe Nederlandse volksnaam, dan ging onze voorkeur uit naar Strandkruid.

Gezien de aloude verbindingen van Texel met Engeland kunnen we de Texelse volksnaam Gouden spelden wellicht in dit verband verklaren. Slaan we namelijk de Engelse volksnamen op, dan vinden we namen die met spelden te maken hebben, zoals Lady’s pincushion en Pincushion, respectievelijk Onze Lieve Vrouwe speldenkussen en speldenkussen zonder meer. Het een en ander kan ook te maken hebben met de vliezige bloemkelk die in vijf scherpe puntjes uitloopt. Een naam die ik in het boek van S. Keyser, Het Tessels (1951) tegenkwam luidt Hoedespelde. Deze naam slaat volgens ons op de lange bloemsteel met daarop dc knopvormige bloeiwijze, die aan een ouderwetse hoedespeld doet denken, die dwars door de hoed en het haar gestoken werd om het afwaaien van de hoed te voorkomen.

Bij Dodonaeus vinden we de plant vermeld als Cleyn gras met veel bloemen. ‘Men soude dit gras [hij beschouwt het dus als een soort gras] in Latijn Gramen Polyanthemum mogen noemen/ om dat tet soo veel cleyne bloemkes te samen ghehoopt pleegt voort te brengen: anders en heeftet geenen naem/ die mij bekent sij.’ De kleine rose tot purperen bloemen zijn in een bloemhoofdje of tuil geplaatst. De naam Grasanjelier in oostelijk Drente, Noord-Overijsel, Zuid-Holland en Overflakkee (in de niet zilte gebieden op de gekweekte plant doelend) doet op het eerste gezicht vreemd aan, maar hiervoor heeft de arts-botanicus K. Bauhin (1560-1624) mede de grondslag gelegd. Hij heeft haar de volgende Latijnse benaming gegeven: Caryophyllus montanus minor, hetgeen wil zeggen Kleine berganjer. Hij deelde dus het tegenwoordige geslacht Armeria in bij de anjelieren, hetgeen eveneens gedaan was door M. Lobelius (1538-1616). Niet alleen in ons land werd de naam anjer in de volksnaam verwerkt, ook elders heette de plant zo! In Engeland Sea Pink en Sea gilliflower en in Duitsland Grasnelke en Sandnelke.

De plant is vroeger ook ingedeeld geweest bij het geslacht Statice en heette toen Státice arméria en werd ook Lamsoren genoemd. Een naam die geheel in het vergeetboek geraakt is. Dit kwam omdat men de plant verwisselde met Státice limónium, die thans Lamsoren wordt genoemd. De wetenschappelijke naam van deze laatste soort luidt thans Limónium vulgáre.

Dodonaeus vermeldt reeds het gebruik van de plant als grasrand in de tuinen. Zo schrijft hij: ‘De Engelsche ende oock de Nederlanders vercieren de canten van de cruydthoven met dit gewas.’ Hetgeen John Gerald, een Engelse botanicus uit de zestiende eeuw, ook reeds mededeelt. Een bevestiging van dit gebruik mogen we mede concluderen uit een Franse volksnaam, die luidde Gazon de Hollande. Terugkomend op onze tegenwoordige Nederlandse volksnaam Engels gras, zouden we uit het bovenstaande kunnen opmaken dat het Engelse gebruik het kruid als randplant aan te wenden door ons overgenomen werd; we spreken dus van Engels gras. De Fransen gingen in navolging van ons eveneens over tot dit gebruik en gaven de plant de bovengenoemde naam. Als geneeskruid werd de plant weinig gebruikt. Oudtijds werd zij nog wel eens aangewend bij buikloop of als urineafdrijvend middel.