Gepubliceerd op 09-12-2019

Antirrhínum | Antirrhínum oróntium: Akkerleeuwebek

betekenis & definitie

Aangezien dr. C.A.J.A. Oudemans uitvoerig op de naamverklaring van dit geslacht is ingegaan, doen we het beste hem aan het woord te laten.

‘Antirrhinum, Grieksch antirrhinon, samengesteld uit anti: tegen, en rhis, rhinos, neus. Oogenschijnlijk valt het moeilijk in te zien, hoe nu de vertaling van den geslachtsnaam zou moeten luiden, daar die van “Leeuwebek” niets met “Antirrhinum” te maken heeft. De poging om daartoe te geraken wordt echter zeer verlicht, als men weet, dat anti: in verbinding met andere woorden, onder andere te kennen geeft: “gelijkenis” met betrekking tot het woord dat er op volgt. Antirrhinum beteekent dus: “op een neus gelijkend” of, als men zich veroorlooft voor neus “gelaat” te lezen, “op een gelaat gelijkend”. En deze gelijkenis bestaat niet alleen, maar is uiterst sprekend, als men zich maar niet om de bloem bekommert, maar op de rijpe doosvrucht let. Deze bestaat namelijk uit twee, niet even groote helften, waarvan de eene (grootere) met twee schuins naar boven en naar elkander toe gekeerde smal-ovale ietwat kleinere openingen en de andere (kleinere) helft met ééne dwars- en breed-ovale, ietwat grootere opening openspringt. Even boven de dwarse, en onder, doch tusschen de beide cirkelrondeopeningen, bevindt zich daarenboven een vooruitspringend smal-kegelvormig, aan haar top afgeknot staafje, dit is de achtergebleven en hard geworden stijl voet. Neemt men nu die vrucht zoodanig tusschen duim en vinger dat de smal-ovale opening naar boven en de breed-ovale opening naar beneden gekeerd is, dan is hare gelijkenis met het skelet eens schedels volkomen. De ronde openingen gelijken op oogkassen, de stijlvoet op een neus, en de dwars-ovale opening op een opengespalkten mond of bek. Sommigen zien in dien schedel het skelet van een kalfskop, anderen weder een zeehond of een ander dier. Maar dit is van minder belang. De “neus”, het “gelaat”, het “maske” of hoe men het anders noemen wil, is gevonden, en moet in de vrucht en niet in de bloem gezocht worden. Ons “Leeuwebek” en het Duitsche “Löwenmaul” hebben op de bloemkroon betrekking, die men door een zijdelingsche drukking tusschen duim en vinger noodzaken kan zich wijd op te sperren, waardoor een soort van muil ontstaat, maar die zich weer sluit zodra de drukking ophoudt.’ De Latijnse soortnaam orontium, horontium, is de naam van een nog niet nader vastgestelde plant bij de Grieken. In de Gart der Gesundheit oder der kleine Hortus sanitatis van 1485 komt de naam Orant reeds voor deze plant voor. Akkerleeuwbek wijst op de groeiplaats; ook komt deze soort voor op bebouwde en onbebouwde zandgronden. In het noorden van ons land komt de plant bijna niet voor, terwijl hij in het zuidelijk deel veel algemener is.

Vanwege de roserode bloemen heette de plant ook Rood leeuwenbekje. De naam Orant of Cleyn orant in de oude kruidboeken is afkomstig beter een verbastering van het Latijnse orontium. De toevoeging cleyn beduidt dat er ook een Grote orant moet zijn. Dit is ook het geval en deze toevoeging slaat op de Leeuwebek (A. május). Majus: groot. Deze uit Zuid-Europa afkomstige plant is geen onbekende voor ons, want allerlei kweekvormen komen we in ons land in vele tuinen tegen.

Verwijzende naar hetgeen Oudemans ons reeds medegedeeld heeft, zijn de volgende namen voor ons geen raadsels meer: Apekop (bij Dodonaeus ook Caput simia of Sinmenhooft hetgeen hetzelfde beduidt), Hondskop, Kalfsbek, Kalfsmuil, Kalfsneus, Kalfssnuit, Gaperkens en Dodekop. Het is maar wat men erin wilde zien. Nylandt (1682) noemt de plant ‘Leeuwen-becken , Kalfs-snuyte of Orant en schrijft verder: ‘de bloemen komen tusschen de bladeren te voorschijn/ nalatende ronde zaetbollekens/ eens Menschen Doots-hooft eenighsins gelijckende’. Volgens hem werd de plant in de geneeskunde niet gebruikt. Maar slaan we Dodonaeus (1608) op, dan vinden we het volgende: ‘Cleyn orant is machtigh om de geeligheyt des lichaems te doen vergaen ende te verdrijven, mede geelzucht.’