Gepubliceerd op 09-12-2019

Anemóne | Anemóne nemorósa: Bosanemoon

betekenis & definitie

De naam anemone komt van het Griekse anemoone, dat ontstaan is uit anemos: wind. Reeds Theophrastus gebruikte deze naam. Men wil het zo verklaren, dat, wanneer de wind vat krijgt op de bloemblaadjes, deze snel afvallen.

Volgens anderen slaat de naam op het feit dat de bloemen zich bij het minste windje bewegen. Hierop zou dan de oude Latijnse benaming Flos venti: Windbloem duiden.We hadden of hebben ook enkele namen waarin wind voorkomt: Windbloem, Windkruid en in het graafschap Zutphen Windroos. Deze laatste benaming kan door het nabije Duitse gebied zijn beïnvloed want daar spreekt men van Waldwindröscben. Deze naam is hoogst waarschijnlijk te danken aan D. J. Tabernaemontanus, want in zijn Neu und vollkommenlich Kreuterbuch (1588) vinden we over de Bosanemoon het volgende ‘Windröslein, wie ich den Namen vor 30 Jahren geben hab.’ Hieraan willen wij nog toevoegen dat we overeenkomstige namen tegenkomen bij de Fransen, Engelsen en Denen.

We willen het onderstaande de lezers niet onthouden, hoewel het niet direkt op onze Bosanemoon slaat maar meer op de Zuideuropese soort Anemóne coronária Anemoon bij ons geheten -, waarvan vele gekweekte variëteiten in onze tuinen zijn aan te treffen. R. Dodonaeus verhaalt in zijn Herbarius oft Cruydt-boeck van 1644: ‘Dese cruyden, soowel de tamme als de wilde anemonen hebben hunnen naem in ’t Grieksch anemóne, dat is windt, ghekregen, om dat de bloeme nimmermeer opengaet dan als de wind waeyt soo Plinius betuyght; daerom worden se oock door sommighe herba venti ghenoemt. Ovidius heeft dese onse anemóne in zijn Metamorphoses bedecktelyck te verstaen willen gheven onder de naem van Flos adonis, daervan segghende:

“als Venus haren vriendt Adonis aldus sagh verslaghen op het veldt, quam bij hem, daer hij lagh.

En heeft hem langh beklaeght; j’ae had syn diepe wonden Bijnae met eyghen handt mistroostelyck verbonden:

Maer dat was al te laet; des goot sy op het bloet, Dat uyt sijn wonden quam welrieckend nectar soet.

Hier door soo is dat bloet heel bobbelwijs geswollen;

En eer gheleden was een korte stondt ten vollen, Wierdt dat een schoone bloem, van verwe bloedigh roodt, Oft sulcks als een granaet, van sifne schorsse ontbloodt, ln sifne keernen thoont. Dan is sy kort van leven, Mits dat sy aen den stam niet vast en pleegh te kleven.

Den windt, die hier en daer de lichte dinghen drijft, Is oorsaeck dat dees bloem niet langhe staende blijft".’ Hij vervolgt dan nog met een andere legende aan te halen. ‘Dan Bion van Smyrna, den ouden Griekschen poët in het grafdicht van Adonis verhaelt, dat de bloeme anemone gheheeten eerst ghesproten is uyt de traenen die Venus op d’aerde storte, doen sy den selven jongheling Adonis beweende.’ De Ouden verzamelden de plant om er te tempel van Venus mee te versieren. Omdat de Bosanemoon, zoals de naam reeds aanduidt, een plant is die in het bos haar natuurlijke standplaats heeft, kreeg zij de wetenschappelijke soortnaam van nemorosus: bosbewonend.

De naam Boshanevoet vinden we reeds bij Dodonaeus als Boschhanevoet. Deze naam kreeg zij omdat de bladeren veel lijken op die van de boterbloem, die plaatselijk ook Hanevoet wordt genoemd. Deze gelijkenis van de bladeren is niet zo vreemd, wanneer men weet dat zij aan elkaar verwant zijn en tot dezelfde familie, die der Ranonkelachtigen, behoren.

De naam Koekoeksbloem in de Overijselse Achterhoek staat in verband met het bloeien; juist in de tijd dat de koekoek uit zijn winterkwartier terugkeert.

De naam Puitebloem opgegeven voor westelijk Brabant is niet recht duidelijk voor een bosplant, want puite is ook de naam voor kikvors en een kikvors zoekt men niet in een bos, maar meer op vochtiger plaatsen. Echter, de Bosanemoon is ook weer niet zo sterk aan het bos gebonden, dat men haar uitsluitend daar zal aantreffen. Zij komt ook voor onder heggen en kreupelhout; verder ook in grasland waar bos geweest is.

In het graafschap Zutphen komt men de naam Achlerumkiekertjes tegen en die zou kunnen slaan op het feit dat door de wind de bloemen gemakkelijk heen en weer bewegen. Brusse en Vogel schrijven, in Zelf waarnemen en ontdekken: ‘Let erop hoe ze met de zon meedraaien, ’s morgens staan hun kopjes naar het Oosten en ’s middags wijzen ze naar het Zuiden. Anemoontjes sluiten hun bloempjes niet alleen tegen de avond maar ook overdag zodra de temperatuur beneden 10° daalt.’ Zou dit de verklaring van de eigenaardige naam kunnen zijn?

De naam Melkbloem, schijnbaar niet meer onder de bevolking levend, wordt ons wellicht duidelijker, wanneer we bij M. N. Chomel in zijn Huishoudelijk Woordboek lezen dat de anemoon in een drank gekookt en met vlees gegeten: ‘Doet de Minnen melk in overvloed komen.’ Naar dezelfde opvatting werd misschien ook de wortel gebruikt, want ook Melkwortel treffen we aan. Zoals bij vele Ranonkelachtigen veroorzaakt het verse sap blaren op de huid. Desondanks werd het verse kruid uitwendig gebruikt bij rheuma en tandpijn. Het sap werd in de volksgeneeskunde eveneens gebruikt als middel om de urine af te drijven. In de apotheek was het kruid en de bloemen bekend onder de naam: Herba et Flores Ranunculi alba.