Pinkhof geneeskundig woordenboek

Herman Pinkhof (1923)

Gepubliceerd op 19-04-2022

Sarcoma

betekenis & definitie

(σάρκωμα, vleeschachtig gezwel, van σαρκόω, vleezig maken), kwaadaardig gezwel van bindweefselachtigen bouw, waarin de cellen de overhand hebben boven de daar tusschen liggende (intercellulaire) stof. S. alveolare (alveolus, holligheid), sarcoma, waarin de cellen bij groepen tusschen een bloedvaten bevattend stroma (zie ald.) liggen, zoodat zij den indruk maken in holten van het gezwel te liggen. S. cartilaginosum, zie Chondrosarcoma. S. cylindromatosum, zie Cylindroma. S. deciduocellulare, zie Deciduoma malignum. S. fasciculatum (fasciculus, bundel), sarcoma, waarvan de cellen in regelmatige bundels zijn gerangschikt. S. fusocellulare (fusus, spoel), sarcoma met spoelvormige cellen. S. gigantocellulare (γίγας, gen. γίγαντος, reus), sarcoma met reuzecellen. S. gliocellulare, zie Glio-sarcoma. S. globocellulare (globus, bol), sarcoma met ronde cellen, onderscheiden in S. globucellulare simplex, met kleine cellen, en S. macrocellulare, met groote cellen met vele kernen tusschen de kleine cellen in. S. idiopathicum multiplex haemorrhagicum (Kaposi), vorming in de huid van vele gezwellen van verschillende grootte, waarin bloedingen plaats hebben, en die ten deele genezen, ten deele doorbreken en zweren vormen. S. medullare, mergsarcoom, sarcoom dat uit mergachtig weefsel bestaat. S. melanoticum, zie melanosarcoma. S. mucosum, zie Myxosarcoma; vroeger ook syn. voor elephantiasis Arabum. S. osteoides, zie Ostoiedsarcoma. S. phyllodes (φύλλον, blad), bladerig gebouwd sarcoma, vooral in de vrouweborst.

< >