Pinkhof geneeskundig woordenboek

Herman Pinkhof (1923)

Gepubliceerd op 19-04-2022

Pulsus

betekenis & definitie

polsslag. P. abdominalis, pulsatie in den buik. P. aequalis (Lat., gelijk), pols met gelijkmatige slagen; vgl. P. inaequalis. P. alternans (Lat., afwisselend), regelmatige afwisseling van groote en kleine polsverheffingen; onderscheiden worden de echte P. alternans (hartalternans) en P. pseudo-alternans = extrasystole (zie ald.). P. anacrotus, vgl. Anacroot; pols met een verheffing op het opstijgende deel van de polskromme. P. anadicrotus, pols met twee verheffingen op het opstijgende deel van de polskromme. P. arhythmicus (ἀ priv. en ῥυθμικός, regelmatig), onregelmatige pols, wat den duur der polsslagen betreft; vgl. P. Irregularis. P. arteriosus, slagaderpols. P. bigeminus (gemini, tweelingen), polsslag, waarbij telkens twee slagen terstond op elkander volgen en door een tusschenpoos gevolgd worden; bij P. tri- en quadrigeminus volgen 3 of 4 slagen terstond op elkander (L. Traube). P. bigeminus alternans, P. bigeminus, waarbij de twee slagen van elk paar slagen onderling ongelijk zijn. P. bi(s)feriens (ferio slaan), pols waarbij de dicrote golf bijna zoo lang is als de systolische verheffing. P. capricans (Ital. polso caprizzante), „bokkesprongpols”, een dicrote pols,, waarbij de kleine slag schijnbaar voorafgaat aan den grooten, doordat de nakomende „Rückstoss”-verheffing van den vorigen slag vertraagd wordt. P. catacrotus (κατά, omlaag), polsslag met een verheffing in het dalende been van de polskromme; zijn er twee of drie verheffingen, dan heet dit catadicroot, catatricroot. P. celer, celerrimus (Lat., snel, zeer snel), snellende pols, met snelle aangroeiïng van de samentrekking van het hart en spitse polskromme. P. contractus (Lat., samengetrokken), kleine, harde pols. P. cordis, de hartslag; zie Ictus cordis. P. coturnicans (coturnix, kwartel), pols, waarvan drie slagen telkens vlug op elkander volgen, gelijk de slagen van het kwartelgeluid. P. debilis (Lat., zwak), zwakke pols. P. deficiens (Lat., ontbrekend), het telkens uitvallen van één polsslag na een aantal regelmatige slagen. P. deletus (deleo, verwoesten), afwezigheid van pols (bij aorta-aneurysma). P. differens (Lat., verschillend), ongelijke grootte van den polsslag aan de linker- en rechterzijde. P. dicrotus (δίκροτος, tweemaal slaande), vgl. Dicroot. P. duplex (Lat., dubbel), zie Dicrotus. P. durus (Lat.), harde, moeilijk door druk van den vinger te onderdrukken polsslag. P. filiformis (Lat., draadvormig), zeer kleine, nauwelijks voelbare pols. P. formicans (formica, mier), kleine, zwakke pols, die gelijkt op het kruipen van mieren. P. fortis (Lat.), sterke pols. P. frequens (Lat.), snelle (vgl. P. celer), veelvuldige pols, d. i. met een groot aantal slagen per minuut. P. inaequalis (Lat.), ongelijkmatige pols, waarbij de polsslagen onderling zoowel in tijdsduur als in sterkte verschillen. P. inanis (Lat.), ledige pols, met slecht gevulde slagader. P. inciduus s. incidens (Lat., invallend), hierbij komt na een normalen slag een grootere, dan een nog grootere, enz. P. insensibilis (Lat.), onvoelbare pols. P. inspiratione intermittens (Lat., door de ademhaling afwisselend), = P. paradoxus. P. intercurrens s. intercidens, hierbij is een enkele polsslag van tijd tot tijd kleiner dan de andere. P. intermittens (Lat., afwisselend), van tijd tot tijd blijft een polsslag weg. P. irregularis (Lat.), onregelmatige pols, tegelijkertijd arhythmisch en ongelijk. P. irregularis perpetuus (Lat.), aanhoudend onregelmatige, meestal ook versnelde pols. P. magnus (Lat.), groote pols, door groote bloedgolven veroorzaakt. P. mollis (Lat.), zachte, gemakkelijk weg te drukken pols. P. myurus (μῦς, gen. μυός, muis; οὐρά, staart), muizestaartpols, waarbij van een reeks polsgolven de volgende telkens kleiner is dan de voorafgaande; volgt hierop een reeks in omgekeerde volgorde, dan heet dit P. myurus recurrens (Lat., terugloopend). P. oppressus (Lat., onderdrukt) s. contractus (Lat., samengetrokken), harde, kleine pols. P. paradoxus (παράδοξος = παρά τῆν δόξαν, tegen de meening, de verwachting in), pols, die niettegenstaande een regelmatige werking van het hart, tijdens de inademing wegblijft; bij verschillende ziekten der borstorganen ; syn. P. inspiratione intermittens, pols van Griesinger-Kussmaul. P. parvus (Lat.), kleine pols, door kleine bloedgolven veroorzaakt. P. plenus (Lat.), volle pols, naar den graad van vulling der slagader. P. quadrigeminus, zie P. bigeminus. P. rarus (Lat.), zeldzame pols, d. i. met weinig slagen per minuut; tegenstelling van P. frequens; vgl. Spanocardie, Bradycardie P. regularis (Lat.), regelmatige pols. P. resiliens (resilio, terugspringen), = P. dicrotus. P. respiratorius, P. respiratione intermittens, vgl. Arhythmia respiratoria. P. sa1iens ( Lat. ), springende pols. P. tardus (Lat.), trage pols, met langzame aangroeiïng van de samentrekking van het hart; vgl. P. celer. P. tremulus (Lat.), sidderende pols, zóó zwak, dat slechts een licht sidderen van de slagader wordt gevoeld. P. tricoticus, pols met drie voelbare verheffingen. P. trigeminus, vgl. P. bigeminus. P. undulosus (Lat., vol golven), golvende pols, waarvan de slagen den indruk geven van lage golven, die onder den vinger wegdeinen. P. vacuus (Lat., ledig), = P. inanis. P. venosus, aderpols. P. vermicularis (Lat., wormachtig), kleine zeer snelle pols, waarbij de bewegingen, die als geruisch worden gehoord, als een trillend gevoel door den vinger worden waargenomen. P. vibrans (Lat., trillend), groote, zeer gespannen, harde pols, die in den vaatwand voel- en hoorbare trillingen veroorzaakt.