(niet classiek Lat.), vlecht; vlechtwerk van bloedvaten, vooral aderen, of van zenuwen, gevormd door herhaalde deeling der stammen en wedervereeniging der takken. P. aorticus abdominalis, thoracalis, A1), zenuwvlecht om de buik- en borstaorta. P. arteriae cerebri anteriores, mediae, P. arteriae chorioideae, P. (art.) auricularis post., A, zenuwvlechten om de genoemde slagaderen. P. basilaris, adervlecht aan de basis cerebri, tusschen de beide sinus petrosi en sinus cavernosi. P. brachialis, zenuwvlecht aan den arm, uit takken van de onderste hals- en de bovenste borstkaszenuwen. P. cardiacus, A., hartvlecht, uit den sympathicus, vagus en laryngeus sup. en inf., rondom den arcus aortae. P. caroticus ext. en communis, A., zenuwvlecht om de genoemde slagaderen. P. caroticus internus, A., zenuwvlecht en adervlecht in den canalis caroticus. P. caudalis (cauda, staart), = P. coccygeus. P. cavernosus, A., zenuwvlecht in den sinus cavernosus. P. cavernosus clitoridis, concharum, penis, A., zenuwvlechten aan den kittelaar, de sponsachtige lichamen aan de neusschelpen en het mannelijk lid. P. cervicalis, halsvlecht, uit de voorste takken der nervi cervicales. P. cervicalis post., uit de achterste takken der nervi cervicales. P. cervico-brachialis, P. cervicalis + P. brachialis. P. chorioidei, adervlechten die van de aderen der pia mater (zie ald.) uitgaan en zich instulpen, met de pia mater, in de derde en de zijkamers der hersenen. P. coccygeus, staartbeenvlecht, uit de laatste heiligbeens- en de eerste staartbeenzenuw. P. coeliacus (κοιλία, buikholte), A., zenuwvlecht der ingewanden, op de buikaorta van den hiatus van het middenrif tot de nierslagaderen; syn. cerebrum abdominale (zie ald.). P. coronarius cordis ant., post., A., uit den pl. cardiacus, om de kransslagaderen van het hart. P. cruralis, = P. femoralis. P. deferentialis, A., begeleidt den ductus deferens (zie ald.). P. dentalis inf., sup., zenuwvlechten, waaruit de zenuwen voor de tanden en het tandvleesch van de onder- en bovenkaak ontstaan. P. entericus, = P. submucosus. P. femoralis, A., om de arteria femoralis. P. ganglioformis, = ganglion nodosum (zie ald.). P. gangliosus ciliaris, ganglioncellen bevattende vlecht tusschen de vezels van den musculus ciliaris. P. gastricus ant., post., voorste, achterste maagvlecht, uit den N. vagus. P. gastricus inf., A., onderste maagvlecht, begeleidt de art. gastro-duodenalis. P. gastricus sup., A., bovenste maagvlecht, begeleidt de art. gastrica sinistra. P. haemorrhoidalis, aambeien-adervlecht, rondom den endeldarm. P. haemorrhoidalis medius, A., middelste aambeienvlecht. P. haemorrhoidalis sup., A., bovenste aambeienvlecht. P. hepaticus, A., levervlecht, uit den N. vagus en sympathicus. P. hypogastricus inf., A., onderste vlecht van den onderbuik, in het kleine bekken. P. hypogastricus sup., A., bovenste vlecht van den onderbuik, vóór het onderste gedeelte der buikaorta en het heiligbeen. P. iliacus, A., darmbeenvlecht, begeleidt de art. iliaca communis en ext. P. infraorbitalis, onderoogvlecht, uit den N. facialis en N. infraorbitalis. P. intestinalis, ingewandsvlecht, alle zenuwvlechten der ingewanden te zamen. P. ischiadicus, heupvlecht = P. sacralis. P. lienalis, A., miltvlecht, om de art. lienalis. P. lingualis, A., tongvlecht, om de art. lingualis. P. lumbalis, = lendenvlecht, zie P. lumbosacralis, lendenheiligbeensvlecht; bestaat uit P. lumbalis (uit de I-IV lendenzenuwen) en P. sacralis (uit de IV-I lendenzenuwen en I-III heiligbeenzenuwen). P. mammarius int., A., om de gelijknamige slagader. P. maxillaris ext., int., A., begeleidt de gelijknamige slagaderen. P. meningeus ant., post., voorste, achterste vlecht der ruggemergsvliezen, uit de rami meningei der ruggemergszenuwen. P. mesenterius inf., onderste darmscheilvlecht, A., om de art. colica sinistra en art. haemorrhoidalis sup. P. mesentericus sup., A., begeleidt de gelijknamige slagader. P. muscularis s. myentericus (μῦς, gen. μυός, spier; ἔντερον, darm), A., vlecht voor de spierlaag der ingewanden; syn. vlecht van Auerbach. P. nodosus, = ganglion nodosum. P. occipitalis, A., achterhoofdsvlecht, om de gelijknamige slagader. P. oesophageus ant., post., voorste, achterste slokdarmsvlechts, uit den N. vagus. P. ophthalmicus, A., oogvlecht, uit den p. cavernosus. P. pampiniformis (pampinus, wijnloof; forma, gedaante), adervlecht van de zaadstreng (bij de vrouw van het lig. latum). P. parotideus, vlecht van de aangezichtszenuw in de oorspeekselklier. P. pharyngeus, A., vlecht der keelengte, op den m. pharyngeus medius, uit de IX en X hersenzenuwen en den sympathicus. P. pharyngeus ascendens, A., om de gelijknamige slagader. P. phrenicu s, A., middenrifsvlecht, van de ondervlakte van het middenrif. P. popliteus, A., kniekuilvlecht, begeleidt de A. poplitea. P. prostaticus, A., vlecht van de voorstanderklier. P. pterygoideus, adervlecht van het vleugelvormig uitsteeksel van het wiggebeen, in de fossa infratemporalis. P. pubicus impar, P. pudendalis, adervlecht aan de voorzijde van de pisblaas. P. pudendus, zenuwvlecht aan de vóórzijde van den m. coccygeus. P. pulmonalis ant., post., A., voorste, achterste longvlecht, uit den n. vagus en sympathicus aan de vóór- en achterzijde der groote longpijpen. P. renalis, A., niervlecht. P. sacralis, heiligbeenvlecht, zie P. lumbosacralis. P. sacralis post., achterste heiligbeensvlecht; zenuwvlecht aan de achterzijde van het heiligbeen-heupbeen-gewricht. P. sacralis ant., voorste heiligbeensvlecht; adervlecht aan de vóórzijde van het heiligbeen. P. seminalis, A., zaadvlecht, om de zaadblaasjes. P. Solaris (sol, zon), zonnevlecht (wegens de vele uitstralingen) = P. coeliacus. P. spermaticus, A., zaad(vaten)vlecht, begeleidt de art. en vena spermatica int. P. subclavius. A., ondersleutelbeen vlecht, om de arteria subclavia. P. submucosus, A. en N. Vagus, vlecht van de submucosa (zie ald). van maag en darm = vlecht van Meissner. P. suprarenalis, A., bijniervlecht. P. sympathici, A., vlechten van de periphere takken van den sympathicus. P. temporalis superficialis, A., om de gelijknamige slagader. P. thyreoideus impar, ongepaarde schildkliervlecht, adervlecht op het onderste gedeelte van de schildklier. P. thyreoideus inf. En sup. A., om de gelijknamige slagaderen. P. trachealis, A. en N. vagus, luchtpijpvlecht. P. tympanicus (τύμπανον, trommel) S. Jacobsoni, de zenuwvlecht in de trommelholte tusschen takken van den sympathicus en den N. facialis. P. uterovaginalis, 1. adervlecht om de zijdelingsche deelen van baarmoeder en scheede; 2. A., ter zijde van de cervix uteri. P. venosus, adervlecht. P. vertebrales externi, interni, uitwendige, inwendige adervlechten der wervels, aan de buitenzijde der wervelkolom en tusschen de beide lagen der dura mater. P. vertebralis, A., om de art. vertebralis. P. vesicalis, 1. A. ter zijde van de pisblaas; 2. adervlecht om het onderste gedeelte van de pisblaas.
1)Voor zoover de zenuwvlechten geheel of ten deele tot het automatische stelsel behooren, is een A achter den naam geplaatst.)