Pinkhof geneeskundig woordenboek

Herman Pinkhof (1923)

Gepubliceerd op 19-04-2022

Echinococcus

betekenis & definitie

(ἐχῖνος egel, κόκκος, pit; (de naam is ontleend aan den vorm der scolices — in het classiek latijn scoleces van σκώληξ, worm — die met een krans van haken bezet zijn), blaasworm, de blaastoestand van taenia echinococcus, een hondelintworm, uit welks eitjes — indien deze in den menschelijken darm zijn geraakt — de zeshakige embryo vrij komt en door de bloed- of lymphvaten in een der organen (meestal de lever, ook de longen, de spieren, enz.) geraakt en zich tot echinococcusblaas ontwikkelt. Deze is soms niet grooter dan een speldeknop, soms zoo groot als een kinderhoofd. Aan de binnenzijde ontwikkelen zich weder scolices, de latere lintwormkoppen. Aan de binnen- of buitenzijde der blaas ontwikkelen zich veelal „dochterblazen”; bij den mensch gewoonlijk aan de binnenzijde (endogene uitspruiting, vorming van E. hydatidosus); bij de dieren meestal aan de buitenzijde (exogene uitspruiting, vorming van E, granulosus s. veterinorum). E. multilocularis (loculus, kleine ruimte) s. alveolaris (alveolus, uitholling), eigenaardige verscheidenheid, misschien een bijzondere soort van den E., meestal in de rechter leverkwab gevormd en bestaande uit tallooze holten, gevuld met een geleiachtige massa. In het midden is het gezwel soms verweekt en gevuld met etter of gelei. Komt veel in de Alpenlanden en Rusland, ook in Friesland voor.