Gepubliceerd op 14-02-2019

Pieter meiners

betekenis & definitie

Pieter Meiners (‘Piet’) geb. Oosterbeek (gem. Renkum) 1 november 1857, overl. Lage Vuursche (gem.

Zeist) 15 oktober 1903. Woonde en werkte in Arnhem, Amsterdam 1876 (tijdelijk Antwerpen 1881-1882) tot 1882, Arnhem, tijdelijk Doesburg ca. 1885, van 1896 af in Lage Vuursche. Leerling van zijn vader C. H. Meiners (en vermoedelijk ook van F. H. Hendriks) te Arnhem, van de Rijksakademie te Amsterdam o.l.v. A. Allebé en van de Akademie te Antwerpen (1881-1882).

Schilderde, tekende en etste (aquarelleerde ook) stillevens, portretten, figuren, landschappen enz.

Tentoonstellingen Amsterdam. Arnhem, Rotterdam en Den Haag 1882-1903: portretten; stillevens; avond; winter; interieur in Drenthe (waterverf); het baardmannetje; kalebassen; landschap bij Arnhem; de IJsel bij Doesburg.

Museum Boymans-van Beuningen Rotterdam: zelfportret; studie naar een pleisterreliëf; waterlelies; weidelandschap; landschap met geboomte aan het water; portret van C. H. Meiners. Gemeentemuseum Arnhem: heidelandschap op de Veluwe. Haags Gemeentemuseum: boerenhuis; riviergezicht; stilleven, 1897. Rijksmuseum Kröller-Müller Otterlo: 5 tekeningen.

H. W. F. Jeltes, ‘Piet Meiners', Den Haag, 1952: Luns; Maandblad v. B.K. 22, 1946 (blz. 147-154); Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek X (blz. 602); Plasschaert; Thieme-Becker; Van Hall I en II.

< >