Gepubliceerd op 14-02-2019

Otto van rees

betekenis & definitie

Otto van Rees geb. Freiburg (Dld) 20 april 1884, overl. Utrecht 19 mei 1957. Was gehuwd met de schilderes Adriana Catharina Dutilh.

Woonde en werkte in Laren (N.H.) tot 1904, Parijs tot 1905, Italië 1906, Laren 1907, Blaricum tot 1908, Frankrijk tot 1919 (Fleury en Parijs), Blaricum na 1919, Parijs tot 1939, Utrecht van 1939 af. Heeft ook in Ascona (Zwitserland) en veel in Zuid-Limburg en N.-Brabant (Deurne) gewerkt. Leerling van J. Th. Toorop en J. C. H. Heijenbrock (1904), daarna te Parijs (1904-1905) op het atelier Humbert.

Schilderde, tekende, etste en lithografeerde veel landschappen, figuren en portretten. Heeft veel muurschilderingen gemaakt, o.a. in het Gebouw voor K. en W. te Utrecht. Ook glas-in-lood-ramen. Was kubistisch en religieus schilder. Gaf les aan H. H. de Baat, jhr A. M. V. M. van der Meer de Walcheren, H. Schifferstein en A. A. H. Winters. Was lid van het genootschap ‘Kunstliefde te Utrecht’. Heeft gezegd: ‘jonge kunst moet staan op de schouders van de oude kunst’.

Tent. Mus. van nieuw religieuze kunst Utrecht (cat. april 1956): tent. Mus. Dinghuis, Deurne (cat. 12-5 t/m 31-7-1968). Stedelijk Van Abbemuseum Eindhoven: twee kinderen. Rijkscollectie: gezicht op Locarno, 1925; stilleven, 1947; avond in Ticino, 1950; tuinbeeld, 1954; de kachel, 1928.

W. Enzinck,'Otto van Rees', Helmond. 1953; Luns; Mak van Waay; Plasschaert; Thieme-Becker; Van Hall I en II; Waller.