Móritz Góth (‘Maurice’) geb. Awas Felsòfalu (Hong.) 2 maart 1873, overl. Amsterdam 11 juli 1944.
Woonde en werkte in München, Parijs, Wenen (1901-1904), Bretagne (1906-1909), Italië, België (Brugge,De Panne), Heeze, Domburg (1914-1928), Boedapest na 1928, Veere na 1938-1942, daarna in Amsterdam. Leerling van de Tekenakademie te München, de Académie Julian te Parijs o.l.v. J. P. Lorain en de Akademie te Wenen (1901-1904).
Schilderde, tekende en etste stranden, stillevens, bloemen, dierstudies, marktscènes, portretten, landschappen, herinneringen aan Hongarije. Heeft ook beeldhouwwerken gemaakt. Behaalde de Hongaarse Prix de Rome en andere Hongaarse onderscheidingen. Was lid van ‘Arti et Amicitiae’ te Amsterdam.
Haags Gemeentemuseum: ziek meisje, 1922. Centraal Museum Utrecht: smoushond (zwartkrijt).
Luns; Mak van Waay; Plasschaert; Thieme-Becker.