Gepubliceerd op 14-02-2019

Lodewijk schelfhout

betekenis & definitie

Lodewijk Schelfhout geb. Den Haag 23 augustus 1881, overl. Amstelveen 5 november 1943. Zoon van H. Schelfhout, kleinzoon van A. Schelfhout.

Woonde en werkte in Den Haag, Zandvoort, Duitsland ca. 1900-1902, Haarlem, Parijs 1904-1913, Zuid-Frankrijk en Corsica, Hilversum, Amstelveen, Amsterdam. Leerling van de Kunstnijverheidsschool te Haarlem, raadgevingen van Th. E. A. de Bock; vormde zich verder zelf.

Aanvankelijk impressionist, later meer naturalist. Schilderde, aquarelleerde en tekende landschappen, figuren en portretten, was echter vooral ook graficus. Heeft ook glas-in-lood-ramen vervaardigd, o.a. in de Vredeskerk te Amsterdam. Was o.m. lid van ‘Arti et Amicitiae’ en van de Vereniging tot Bevordering der Grafische Kunsten. Schreef ‘Dienende Kunst’, dat na zijn dood in 1948 uitgegeven werd. Gaf les aan A. Ch. Ch. Enthoven.

Haags Gemeentemuseum: stilleven met kruik; landweg te Villeneuve les Avignon. 1912; weg in Provence, 1912; berglandschap met stadje. 1911; stilleven met bruine kan; de grote boom, 1912. Rijksmuseum Kröller-Müller Otterlo: het meer (gem. Louis Schelfhout 1913); een tekening.

Luns: Mak van Waay; Plasschaert; Thieme-Becker; Van Hall I en II; Waller.

< >