Johannes Anton Rädecker (‘John’) geb. Amsterdam 5 september 1885, overl. aldaar 12 januari 1956. Woonde en werkte in de hoofdstad, Schoorl tot 1947, Amsterdam tot 1955, daarna in Blaricum.
Leerling van de Rijksakademie te Amsterdam (1906-1910) o.l.v. B. J. W. M. van Hove. Beeldhouwer (naakten, mensenkoppen, figuren, maskers enz.).
Schilderde, tekende en lithografeerde meestal figuren enz. Belangrijk en zéér begaafd beeldhouwer. Gaf les aan zijn zoon J. Rädeker en aan G. Leijden van Amstel, H. J. B. Schippers en G. van der Wagt.
Museum Boymans-van Beuningen Rotterdam: portret van een jonge vrouw (gem. J. R.); de vrouw van de kunstenaar (brons); staande vrouwenfiguur (kalksteen). Centraal Museum Utrecht: vrouwenportret (graniet); kinderkopje (brons); masker (beton); meisjesfiguur (Duitse zandsteen); vrouwenmasker (brons); vrouwenkop (pastel); Les Oursins, Place de la Napoule (gouache). Haags Gemeentemuseum: masker (brons). Rijksmuseum KröllerMüller Otterlo: ca. 40 stuks in brons, steen enz., w.o. dieren, portretten, figuren; en 29 tekeningen. Rijkscollectie: Alphonse Diepenbrock (zandsteen): arend (1925) hardsteen; mannetje, tuinbeeld (beton).
Klomp; Maandblad v. B.K. 25, 1949 (C.Veth, blz. 20-26); Mak van Waay; Plasschaert; Thieme-Becker; Van Hall I en II; Waller.