Gepubliceerd op 14-02-2019

Jan van tongeren

betekenis & definitie

Jan van Tongeren geb. Oldebroek 28 juni 1897. Woonde en werkte aldaar en sinds 1921 in Amsterdam. Leerling van de Rijksnormaalschool te Amsterdam o.l.v. KI. van Leeuwen.

Behaalde akte M.O. tekenen. Als schilder autodidakt.

Schildert bij voorkeur stillevens (geïdealiseerde werkelijkheid), aquarelleert en tekent naar onderwerpen buiten, meestal in het buitenland, soms naar aanleiding hiervan een schilderij in olieverf. Verkreeg in 1942 de premie en werd in 1947 winnaar van de medaille van ‘Arti et Amicitiae’ te Amsterdam (Arti-medaille).

Lid van ‘Arti et Amicitiae’ te Amsterdam. Van 1928 tot 1963 tekenleraar aan het Rijksopleidingsinstituut voor Tekenleraren te te Amsterdam. Gaf les aan B. C. Betzema, W. Bleijs, E. Bollee, H. Bosboom, J. C. Deelman, E. M. Eerdmans, G. Gallis, H. M. Hoogeboom, I. Jacobs, C. de Jong, J. Kollaard, H. C. Krijger, H. D. van der Meijden, G. C. van Norden, G. M. Th. Odyck, N. Rolle, H. Zomer.

Rijkscollectie: huishoudelijk stilleven, 1941; stilleven in bruinen, 1960.

Die Constghesellen 2 1947 (blz. 154); Kroniek van Kunst en Kultuur 20, 1960 (no 9. blz. 48-49); Luns; Mak van Waay; Van Hall II.

< >