Gepubliceerd op 14-02-2019

Jacobus gerardus veldheer

betekenis & definitie

Jacobus Gerardus Veldheer geb. Haarlem 4 juni 1866, overl. Blaricum op 18 oktober 1954. Woonde en werkte in Haarlem tot 1894 (Den Haag 1888-1891), Parijs 1895, Visé (België) tot 1898, Neurenberg (Dld) 1903-1904, Bergen (N.H.) tot 1914, Laren (N.H.) tot 1919, Bergen (N.H.) tot 1920, daarna in Blaricum.

Maakte veel reizen naar Zwitserland (Ascona) en Frankrijk. Was leerling van de Akademie v. B.K. in Den Haag (1889-1891).

Schilderde, tekende, etste en lithografeerde bloemen, stadsgezichten, landschappen (bij Ascona), heeft veel houtsneden gemaakt, illustreerde (boeken), ontwierp ook boekbanden. Tevens kunstkriticus voor dagbladen. Hij was lid van ‘Arti et Amicitiae’, ‘Pulchri Studio’ en de Ver. ter Bevordering der Grafische Kunst. Gaf les aan zijn zoon J. M. Veldheer en aan J. Bakker, T. Bakker, J. Bander, F. W. J. Bosen, M. Cramer, G. J. Gerrits, A. barones van Harinxma thoe Slooten, J. Th. A. C. Hoijer, E.E. Pijpers en Tj. Visser.

Tentoonstellingen Amsterdam, Rotterdam en Maastricht van 1888 tot 1893: landschappen bij maanlicht; aan het strand te Zandvoort; vrouwenkop; bloemen; bosgezichten; landschappen bij Bloemendaal en Spaarndam. Rijksmuseum Kröller-Müller Otterlo: een tekening. Frans Halsmuseum Haarlem: dorpsbuurtje.

Elzevier XXIX (1905) blz. 75-84; Luns; Lurasco; Mak van Waay; Plasschaert; Van Hall I; Waller.