Hendricus Anthonius Dievenbach geb. Haarlem 25 juli 1872, overl. Laren (N.H.) 16 januari 1946.
Woonde en werkte in Haarlem, Amsterdam tot 1896, Hilversum 1899-1910, daarna in Laren (N.H.) Werkte ook in N.-Brabant en Overijsel. Leerling van de Tekenschool voor Kunstambachten te Haarlem, daarna van de Kunstnijverheidsschool te Amsterdam, vervolgens van de Rijksakademie (1892-1896) aldaar o.l.v. A. Allebé en N. van der Waay.
Schilderde en tekende vooral boereninterieurs met figuren (die veel naar Amerika werden geëxporteerd), ook goede stillevens (bloemen) en was tevens etser. Was o.m. lid van ‘St. Lucas’, en ‘Arti et Amicitiae’ te Amsterdam. Gaf les aan J. W. Henke, J. C. Verhoeven en J. H. Viertelhausen.
Tentoonstellingen te Arnhem in 1901, Amsterdam van 1899-1903 (en later): stilleven; Bunschoter meisje (aquarel); aan de maaltijd; stalletje te Laren.
Luns; Mak van Waay; Plasschaert; Waller.