Gerrit David Gratama geb. Groningen 22 maart 1874, overl. Haarlem 20 augustus 1965.
Woonde en werkte o.m. in Den Haag, Antwerpen tot 1897, Den Haag tot 1913, daarna in Haarlem. Leerling van de Akademie v. B.K. in Den Haag (1892-1895) en van de Antwerpse Tekenakademie (1895-1897) o.I.v. A. de Vriendt. Van 1912-1941 direkteur van het Frans Halsmuseum te Haarlem.
Schrijver over kunst (kunstkriticus), expert, schilder en tekenaar van portretten, figuren en stillevens. Was o.m. lid van het genootschap ‘Pulchri-Studio’ in Den Haag en van ‘Arti et Amicitiae’ te Amsterdam. Gaf les aan Y. Bruining.
Tentoonstellingen Amsterdam en Rotterdam 1899-1903 (en later): portretten, stillevens; voor de spiegel; Schevenings vrouwtje; studie van een man; enz.
Gemeentemuseum Arnhem: portret van C. K. H. de Nerée tot Babberich (gem. à mon ami K. de Nerée tot Babberich G. D. Gratama). Teylers Museum Haarlem: rododendrons, 1903. Frans Halsmuseum Haarlem: herenportretten; stilleven.
Luns; Mak van Waay; Plasschaert; Thieme-Becker; Van Hall I.