Gepubliceerd op 21-02-2019

David van der kellen (3)

betekenis & definitie

David van der kellen (3) - David van der Kellen geb. Utrecht 2 januari 1827, overl. Nieuwer-Amstel (thans gem. Amstelveen) 9 september 1895.

Woonde en werkte tot ca. 1849 in Utrecht, van 1850 af in Amsterdam. Leerling van B. van Straaten, W. P. Hoevenaar, van zijn vader D. van der Kellen (2), van J. A. Kruseman (1843), van de Rijksakademie te Amsterdam (1843-1845 en 1850) en de Dusseldorfse Akademie (1845-1846) o.l.v. Mücke. In 1853 werd hij lid van ‘Arti et Amicitiae’ te Amsterdam.

Schilderde genrestukken en interieurs bij kaarslicht, heeft tevens geëtst en gelithografeerd. Van 1876-1895 was hij direkteur van het Rijksmuseum.

Tentoonstellingen Amsterdam en Den Haag van 1847-1886: een groot aantal figuurstukken en interieurs, w.o. de Gevangenpoort in Den Haag; moeder en zoon; de eerste pijp; interieurs met figuren; etsproeven. Rijksprentenkabinet Amsterdam: tekeningen. Stedelijk Museum Amsterdam: een interieur met figuren (bruikleen). Centraal Museum Utrecht: watersnoodslachtoffers in de Geertruidakerk te Utrecht (v.d. Kellen 1855); familietafereeltje.

Hist. Galerij I (blz. 37); Kramm; Kunstkronijk 1863 (blz. 6, 74); Marius; Plasschaert; Scheen; Thieme-Becker; Waller; Wurzbach.

< >