Gepubliceerd op 19-01-2017

Fundamentele attributiefout

betekenis & definitie

In een onderzoek van Ross, Amabile en Steinmetz (1977) voerden twee proef­personen samen een quiztaak uit. Loting bepaalde wie de vragen moest bedenken en daarna stellen, en wie ze moest beantwoorden. Na afloop van de quiz beoor­deelden de deelnemers elkaar onder meer op algemene kennis. Uit de resultaten bleek dat de ondervraagden zich­zelf duidelijk negatie­ver beoordeelden op de aanwezigheid van algemene kennis dan zij de vra­genstellers beoordeelden.

Voor de vra­genstellers was er nauwelijks een verschil; zij beoordeelden zichzelf nauwelijks gunstiger dan zij de onder­vraagden beoordeelden.

Uit een tweede experiment bleek dat toeschouwers die bij een quiz aanwezig waren, oordeelden zoals de ondervraagden; zij schreven aan de onder­vraagden veel minder kennis toe dan aan de vragen­stellers. Hieruit kan men dus de conclusie trekken dat de ondervraagden en toeschouwers dus een beperkt oog hebben voor de situatie die de eersten sterk in het nadeel stelde. De vragenstellers bepaalden de inhoud van de vragen en konden aldus een niet-representatief en sterk vertekend beeld pre­sen­teren van hun eigen algemene kennis. Ook in de werkelijkheid doen zich dergelijke situaties dikwijls voor. Denk aan het verschil in rol of in persoon­lijk­heid. Of in een gesprek tussen een spraakzaam en zwijgzaam persoon.
Met andere woorden mensen hebben de neiging om dispositionele (karak­tero­logische) oorzaken in het gedrag van anderen te overschat­ten ten koste van situa­tionele oorzaken. Zij hebben te weinig oog voor situationele fac­toren, bijvoorbeeld normen en rollen, die vaak in be­lang­­rijke mate het ge­drag van mensen bepalen. We noemen dit de fundamentele attributiefout.