Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek (1985)

Gepubliceerd op 09-03-2021

Unie van socialistische sovjetrepublieken (ussr, sovjetunie)

betekenis & definitie

(Sojoez Sovjetskich Sotsjalistisjeskich Respoeblik; USSR, Sovjetunie), statenunie in Oost-Europa en Noord-Azië, begrensd door Noorwegen, Finland, Polen, Tsjechoslowakije, Hongarije, Roemenië, Turkije, Iran, Afghanistan, China, de Mongoolse Volksrepubliek, Noord-Korea, Noordelijke Ijszee, Atlantische Oceaan, Grote Oceaan, Kaspische Zee en Zwarte Zee, 22 402 200 km2, 268,8 mln. inw. Hoofdstad: Moskou.

BEVOLKING

Het inwonertal van de USSR neemt slechts langzaam toe. De geboorten- en de sterftecoëfficiënt bedroegen in 1981 resp. 18,7 %c en 10,3 %c. Er bestaan echter grot^ regionale verschillen. Terwijl

de geboortencijfers bij de Russen, Oekraïeners en andere Slavische bevolkingsgroepen blijven dalen, worden in de republieken van Centraal-Azië hoge geboortencijfers genoteerd. Hierdoor neemt het aandeel van de volksgroepen met een islamitische achtergrond sterk toe (van 11,6 % tot 17 % in de periode 1960-80), terwijl het aandeel van de Russen steeds meer afneemt (van 53,4 % tot 52,3 % in de periode 1960-80). Bovendien heeft het Europese landsgedeelte te kampen met een sterke vergrijzing, waardoor het aandeel van de produktieve bevolking in de totale bevolking terugloopt. Het tekort aan arbeidskrachten moet worden opgevangen door mechanisatie en automatisering.

ECONOMIE

De USSR is, na de VS, de tweede industriële mogendheid ter wereld. Bovendien is zij ’s werelds grootste producent van petroleum (609 mln. t), steenkool (482 mln. t), ijzererts (242 mln. t), cement (127 mln. t) en staal (149 mln. t).

Landbouw. 20 % van de beroepsbevolking is werkzaam in de landbouw, die het zorgenkind blijft van de Sovjetunie; in sommige jaren is zij onvoldoende om de binnenlandse markt te voorzien. Oorzaken hiervan zijn o.a. de moeilijke natuurlijke omstandigheden. Op 50 % van het areaal van de USSR is de ondergrond eeuwig bevroren en 10—15 % is woestijn. Onvruchtbare bodems en moeilijk te ontginnen terreinen nemen bijna drie kwart van de ruimte in. Niet alleen natuurlijke factoren zijn er verantwoordelijk voor dat de agrarische produktie achterblijft bij die van de westerse agrarische producenten; de gedwongen collectivisering, de lage arbeidsproduktiviteit en de jarenlange achterstelling van de landbouw ten opzichte van de industrie hebben tot gevolg gehad dat de Sovjetunie graan moet blijven importeren. Na de misoogsten in de jaren 1979 en 1980 werd de Sovjetunie tot aanzienlijke graanimporten gedwongen, voornamelijk uit de VS, Canada, Australië en Argentinië.

Ook de oogst van 1981 (154 mln. t graan) bleef achter bij de planning (238 mln. t). De lage arbeidsproduktiviteit is voor een belangrijk deel het gevolg van het centraal geleide systeem. De bedrijven hebben beperkte bevoegdheden en kunnen daardoor onvoldoende inspelen op de regionale variatie in b.v. bodemgesteldheid of op wisselende weersituaties. Hierdoor kunnen grote oogstverliezen optreden.

In de veeteelt hebben de runderen een belangrijk aandeel (116 mln.), en verder de varkens (73,3 mln.), de schapen (142,3 mln.) en het pluimvee (1 mrd.). De ontoereikende voederbasis is een van de grootste problemen waarmee de veeteelt te kampen heeft.

Industrie. Bij de industrialisatie werd na 1955 gestreefd naar een gelijkmatige en rationele verdeling van de industriële vestigingsplaatsen over de afzonderlijke landsdelen. Dit leidde tot een verschuiving van de industrie van het oude Rusland naar het oosten. Veel aandacht werd besteed aan de exploitatie en exploratie van grondstoffen en krachtbronnen. De behoefte aan brandstoffen en energie kan de Sovjetunie uit eigen voorraden dekken: zij is tevens de grootste brandstofexporteur ter wereld. In 1980 werden 160 mln. t aardolie en aardolieprodukten, 30 mln. t cokes en steenkolen en 55 mrd. m’ aardgas geëxporteerd. Het aandeel van de steenkolen in de energieproduktie is gedaald (1980: 25,4 %), maar speelt toch nog een belangrijke rol.

De oudere mijnen raken uitgeput en het zwaartepunt verschuift naar Oost-Siberië en Kazachstan. In beide gebieden kunnen kolen in dagbouw worden gewonnen. Het aandeel van het Ekibastuveld (Kazachstan) alleen al was in 1980 tot 10 % van de totale steenkolenproduktie gestegen. Het Donbassbekken blijft echter het belangrijkste produktiegebied van de USSR: het levert 54 % van alle vercokesbare steenkool. In 1981 beliep de totale kolenproduktie van de USSR 482 mln. t.

De aardolieproduktie is de grootste ter wereld: 609 mln. t in 1981, waarvan 55 % afkomstig is uit West-Siberië. Behalve West-Siberië is het produktiegebied in Noord-Georgië het enige dat nog een groeiende produktie vertoont. Het tot nu toe belangrijkste produktiegebied Oeral-Wolga begint steeds minder te produceren. Voor het vervoer beschikte de USSR in 1979 over 68 100 km aardoliepijpleidingen.

In 1981 bereikte de produktie van aardgas 465 mrd.m3. De belangrijkste produktiegebieden zijn Toerkmenistan, Oezbekistan, West-Siberië en Noord-Kaukasus. De Sovjetunie levert aardgas aan Polen, Tsjechoslowakije, DDR, Oostenrijk, de BRD, Finland, Italië, Bulgarije, Joegoslavië, Hongarije en Frankrijk. Het gaspijpleidingnet bereikte in 1980 een lengte van 132000 km. Waterkrachtcentrales leveren 14 % van de totale elektriciteitsproduktie. De grootste waterkrachtcentrales van het land werden aan de Jenissei bij Krasnojarsk (6 GW) en aan de Angara bij Bratsk (4,1 GW) gebouwd.

In 1980 werd 5,6 % van de totale stroomproduktie in kerncentrales opgewekt. De uitbreiding van nucleaire centrales heeft vooral plaatsgevonden in het centrale deel van Europees Rusland, omdat hier de fossiele brandstoffen grotendeels ontbreken.

De ijzerertsvoorraden kunnen aan de vraag van de binnenlandse ijzer- en staalfabrieken voldoen. In 1981 werd 242 mln. t ijzererts geproduceerd. De staalproduktie bedroeg 149 mln. t. Veel ijzeren staalfabrieken zijn echter in hoge mate verouderd, waardoor de staalproduktie stagneert. De USSR moet daardoor grote hoeveelheden gewalst staal invoeren. De Sovjetunie beschikt over grote voorraden non-ferrometalen, zoals goud, zilver, platina, bauxiet, koper, tin, zink en nikkel.

Van de buitenlandse handel vindt 52 % plaats met de socialistische landen, voornamelijk de DDR, iets minder dan een derde met de westelijke industrielanden en 15 % van de totale omzet wordt verkregen uit de handel met ontwikkelingslanden.

CULTUUR

LITTERATUUR.

Ook in de jaren zeventig kan men drie soorten Russische litteratuur onderscheiden:

1. de officiële Russische litteratuur, met schrijvers die het regime steunen of een modus vivendi hebben gevonden;
2. de samizdat (zie aldaar);
3. de emigrantenlitteratuur.

Binnen de officiële litteratuur, met namen als Aitmatov, Trifonov, Iskander, komt een interessante, aparte stroming voor: de zgn. dorpslitteratuur. Schrijvers die haar praktizeren, zijn o.a. Abramov, Astafjev (De keizervis, De vlotreis), Raspoetin (Vlucht naar de wouden, De laatste termijn)', ook Sjoeksjin zou men er zijdelings toe kunnen rekenen. Hun thematiek is in feite één grote aanklacht tegen het overheidsbeleid ten aanzien van het platteland. Om massale leegloop van de dorpen tegen te gaan en de landbouwproduktie op te voeren, werden er in het oudste landbouwgebied van Rusland allerlei ingrijpende maatregelen genomen, m.n. schaalvergroting en specialisatie. Ca. 348 000 dorpen met ruim 15 mln. inwoners werden ‘perspectiefloos’ verklaard en moesten van de Russische bodem verdwijnen.

Een groot deel ervan werd onder water gezet (aanleg van stuwmeren) en de dorpsbewoners naar hoge flatgebouwen overgebracht. De menselijke ellende die dit alles teweegbracht, wordt door de dorpsschrijvers beschreven. Ook de grootscheepse milieuverontreiniging in de Sovjetunie komt bij hen aan de orde.

De emigrantenlitteratuur buiten de landsgrenzen is een belangrijk deel van de Russische litteratuur geworden. Centra met uitgeverijen zijn vooral Parijs, New York en Jeruzalem. Schrijvers in ballingschap zijn o.a. Aksjonov (Geen markt voor holle vaten; Het Krimeiland; Papieren landschap), Amalrik (Niet begeerde reis naar Siberië; Haalt de Sovjetunie 1984?), de dichter Brodski, de romanciers Boekovski (Kasteel tussen vier muren), Galitsj, Gorenstein, Kopeljev, Koeznjetsov (Babi Jar), Maksimov (De zeven dagen van de schepping; In quarantaine; Afscheid van het niets; De ark voor de niet geroepenen), Sinjavski (Ljoebimov; Een stem uit het koor), Zinovjev (Gapende hoogten; De lichtende toekomst; De werkelijkheid van het communisme), Solzjenitsyn (Een dag uit het leven van Ivan Denisovitsj; Kankerpaviljoen; In de eerste cirkel; Augustus ’14; De Goelag Archipel; Lenin in Zürich (Ned. televisiebewerking 1984), Pruisische nachten; In het belang van de zaak; Een kaars in de wind; Het kalf stoot de eik; De kamphoer en de simpele ziel), Vojnovitsj (De briefwisseling; Ivankiade; De merkwaardige lotgevallen van soldaat Ivan Tsjonkin; De troonpretendent; Twee vrienden).

LiTT. M.Hayward, Writers in Russia (1984).

FILM. In tegenstelling tot de andere landen van het oostblok is er in de USSR zelf nog steeds sprake van een versoepeling van de censuur. Daardoor konden merkwaardige, maar destijds verboden werken als het zeer dichterlijke De kleur van de granaatappel (1968) van S.Paradjanov en J.Klimovs Doodsstrijd (1975), over de ondergang van de Romanovs, bij het begin van de jaren tachtig eindelijk ook in het westen worden vertoond.

Opmerkelijk is hoe sommige cineasten de propagandistische elementen steeds verwaarloosden ten bate van een algemene menselijkheid van toon. Zo ontstonden enkele sfeervolle films, zoals Oblomov (1981) van N.Michalkov, Liefde op bevel (1981) van S.Mikaljan, Privé-leven (1982) van J.Raizman.

Dit alles neemt niet weg dat er nog steeds superprodukties gedraaid worden met een duidelijk politieke inslag, zoals Soldaten van de vrijheid (1977) van J.Ozerov en Rode klokken (1981) van S.Bondartsjoek, over de Amerikaanse communistische leider John Reed. Vaak ook worden de onderwerpen aan de litteratuur ontleend, zoals J.Cheifitz met Assia (1977) naar Toergenjev, Gerassimov met Rood en zwart (1978) naar Stendhal en N.Michalkov met Platonov (1980) naar Gontsjaróv.

Tot de traditionele genres behoren nog steeds balletfilms, jeugdfilms (Het dorp van Oetka, 1980) van B.Boenjev, over de tegenstelling tussen het stads- en het dorpsleven, en avonturenfilms. Onder deze laatste kan De ploeg (1981) van A.Mitta als de eerste Russische rampenfilm worden beschouwd. De spionagefilm Teheran 43 (1981) van A.Alov en V.Naoemov, een nieuwe poging om te komen tot een coproduktie met het westen, o.a. door de medewerking van vedetten als Alain Delon en Curd Jürgens, werd een grandioze mislukking.

In het teken van de decentralisatie op filmgebied treden naast de vanouds bekende filmgroepen Mosfilm, Lenfilm en de studio’s van Odessa ook filmers uit de afgelegen republieken naar voren. Zo regisseerde A.Chamrajev in Oezbekistan Triptiek (1980), een drieluik over de evolutie van de islamitische vrouw sinds de Tweede Wereldoorlog, maakte G.Malyan in Armenië de film Een slag in het gezicht (1980), regisseerde V.Roebintsjik in Wit-Rusland de sprookjesfilm De wilde jacht van koning Stacha (1980) en maakte G.Panfilov in Siberië Valentina (1981), over de bureaucratie in een afgelegen dorp.

De jongere generatie cineasten betracht bij de behandeling van zeer uiteenlopende onderwerpen een grotere individualisering en een meer verfijnde psychologische uitdieping. De sterkste persoonlijkheden onder hen zijn A.Tarkovski met Nostalghia (1982), A.Michalkov-Kontsjalovski met Siberiade (1978), zijn broer N.Michalkov met onvoltooid muziekstuk voor pianola (1976) en Vijf avonden (1979), L.Sjepitko met De verrijzenis (1977), O.Josselliani met Pastorale (1976), G.Panfilov met Vrede, brood en vrijheid (1980), V.Mensjov met Moskou gelooft niet in tranen (1979), G.Daniela met Herfstmarathon (1979), A.Rechviasjvilli met Georgische kroniek van de negentiende eeuw (1979), P. Todorovski met De vrouw die verliefd is op Mechanik Gavrilov (1982). Er wordt ook veel aandacht besteed aan films voor de jeugd, zoals Witte Bim met het zwarte oor (1977) van S.Rostotski, aan muziek- en balletfilms, zoals Ivan de Verschrikkelijke (1977) van V.Derbenev, en aan lange documentaires, zoals De nacht op Andami (1976) van de inmiddels overleden R.Karmen.

POLITIEK

Met de dood van M.Soeslov, de ideoloog van het Kremlin, in het begin van 1982, begon in Moskou een periode van personeelswisselingen die sterk contrasteerde met de stabiliteit die op de afzetting van Chroesjtsjov (1964) was gevolgd. Op 10.11.1982 stierf het symbool van die periode, L.Brezjnev, nadat er jarenlang over zijn gezondheid was gespeculeerd. De laatste fase van het Brezjnevtijdperk werd gekenmerkt door een sfeer van ‘fin de règne’ waarin gestreden werd voor de opvolging. De invloed van de gewezen KGB-chef J.Andropov was in die tijd snel toegenomen, wat bleek uit de campagne die hij in 1982 inzette tegen corruptie en voor meer discipline, waarbij hij de omgeving van Brezjnev niet spaarde. Hij behoorde-dan ook, samen met K.Tsjernenko, tot de favorieten voor de opvolging. Andropov won inderdaad het pleit, maar o.a. het feit dat hij pas maanden later ook het ambt van staatshoofd kreeg, toonde aan dat hij rekening moest houden met de invloed van zijn rivaal die zich de ‘ideologische zaken’ toeëigende.

Andropov slaagde er wel in medestanders in de hoogte beleidsorganen te brengen, zoals G.Alijev, die in de republiek Azerbeidzjan zijn sporen had verdiend in de strijd tegen de corruptie. Andropov kon ook rekenen op de steun van de invloedrijke minister van Defensie, Oestinov, die vond dat er een snelle modernisering van de economie moest komen om ook op militair vlak gelijke tred te kunnen houden met de VS en die van Andropov impulsen in die zin verwachtte. De nieuwe partijleider nam inderdaad enkele initiatieven om de economie te verbeteren, o.a. door het opdrijven van' zijn campagne voor meer discipline en door een experiment met gedecentraliseerd beheer.

Maar ook Andropovs gezondheid bleek al snel niet ijzersterk te zijn. In aug. 1983 verdween hij uit de openbaarheid. Men hoorde alleen nog van hem via verklaringen en ‘interviews’. De onzekerheid duurde tot 9.2.1984 met de bekendmaking dat Andropov aan een nierziekte was overleden. Vier dagen later volgde Tsjemenko hem op als secretaris-generaal van de Communistische Partij. Ook diens gezondheidstoestand leidde tot speculaties, vooral toen hij in de zomer 1984 enkele weken uit de openbaarheid verdween. Daardoor bleef er een gevoel van onzekerheid, wat zijn weerslag had op de verhoudingen binnen Oost-Europa.

De kleinere partners van de Sovjetunie trachtten daarvan gebruik te maken om de ruimte voor een eigen diplomatie te vergroten. Maar zowel DDR-leider Honecker als de Bulgaar Zjivkov zagen in sept. 1984 onder druk van Moskou af van een reis naar Bonn. Dit illustreerde meteen hoe het Kremlin waakte over de hechtheid van het blok (en hoe gevoelig de Duitse kwestie bleef liggen). Die cohesie binnen het Oostblok was op het einde van de Brezjnevperiode onder zware druk gekomen door de gebeurtenissen in Polen (1980-81). Uiteindelijk had Moskou zich daar kunnen verlaten op de Poolse militairen om orde op zaken te stellen.

De machtsgreep in Polen had de spanningen tussen oost en west nog verscherpt. Deze waren al opgeroepen door o.a. het NAVO-besluit van dec. 1979 om Amerikaanse middellange-afstandsraketten in West-Europa op te stellen, waaronder ook de Pershing II die Moskou in vijf min zou kunnen bereiken. Daarvoor was de situatie al gespannen door de Russische interventie in Afghanistan; die had o.a. tot een gedeeltelijk Amerikaans graanembargo en een boycot door een aantal westerse landen van de Olympische Zomerspelen in Moskou geleid.

Een van de laatste grote diplomatieke beslissingen van de Andropovperiode was het staken van de Geneefse onderhandelingen over kernraketten in Europa; de Russen verlieten de conferentie nadat de eerste Amerikaanse raketten in West-Europa waren opgesteld. Kort daarvoor had het neerschieten van een Zuidkoreaanse Boeing die het Russische luchtruim was binnengedrongen, geleid tot een nieuwe verstoring in de internationale relaties.

De Russische diplomatie droeg steeds sterker het stempel van Oestinov en van Gromyko, de man die sinds 1957 onafgebroken minister van Buitenlandse Zaken is. Deze twee hebben waarschijnlijk een grote rol gespeeld in de tegenmaatregelen van Moskou in verband met de opstelling van de Amerikaanse Cruise en Pershing n, o.a. het opstellen van kruisraketten op Russische onderzeeërs in de buurt van de Amerikaanse kust en de opstelling van SS-22-raketten in de DDR en Tsjechoslowakije. Moskou betaalde Washington in 1984 trouwens met gelijke munt door op zijn beurt de Olympische Zomerspelen in Los Angeles te boycotten.

Naarmate de relaties met het westen verslechterden, trachtte Moskou tot een betere verstandhouding te komen met China. Brezjnev had al enkele oproepen in die zin gedaan en vlak vóór zijn dood begonnen nieuwe besprekingen tussen beide landen. Maar onder Tsjemenko verslechterde het klimaat weer, al breidden commerciële en culturele contacten zich snel uit.

De laatste jaren van de Brezjnevperiode waren ook op economisch vlak weinig rooskleurig. De vertraging van de groei lokte een discussie uit over wat werd genoemd de wending naar intensieve groei. De opeenvolgende slechte graanoogsten konden niet alleen aan het klimaat worden toegeschreven; het werd steeds duidelijker dat er zowel in de landbouw als in andere sectoren iets schortte aan de organisatie van de economie. Brezjnev had het in okt. 1980 zelf gehad over de schaarste aan levensmiddelen. Hij noemde een betere bevoorrading een van de hoogste prioriteiten van de partij. Hij kwam daarop terug op het 26e partijcongres in febr. 1981, waar hij ook de algemene vertraging van de groei, de gebreken in de planning en de slechte arbeidsproduktiviteit aansneed. Maar onder Brezjnev kwam men niet veel verder dan papieren maatregelen.

Andropov ging verder. Hij toonde grote belangstelling voor het Hongaarse Nieuw Economisch Mechanisme. In 1983 werd een experiment aangenomen voor een gedecentraliseerd beheer in vijf economische sectoren. Intussen wierp zijn campagne voor discipline vruchten af; zowel de produktie als de arbeidsproduktiviteit stegen in 1983 sterker dan in de voorafgaande jaren. Zijn hervormingsplannen stuitten op weerstand in diverse kringen. De partijfunctionarissen vreesden een vermindering van hun invloed, managers waren beducht voor aanpassingen waartegen zij niet opgewassen waren, arbeiders schuwden de gevolgen van een grotere arbeidsmobiliteit.

Hoewel Tsjemenko meer op het partijapparaat steunde, zette hij de experimenten van Andropov voort, al kon dat ook worden toegeschreven aan de invloed die de aanhangers van Andropov behielden. Het was kort na Tsjernenko’s verkiezing duidelijk dat de jonge Gorbatsjov de tweede plaats binnen de partij bekleedde en vanuit die positie over de economische koers waakte. Tsjernenko zette ook de campagne voor discipline verder, hij blies zelfs het systeem van de ‘volkscontroleurs’ nieuw leven in, en zette in talrijke republieken de grote zuivering van corrupte functionarissen voort, o.a. in Oezbekistan waar de corruptie tot de hoogste regionen van partij en regering was doorgedrongen. Naast de wending naar intensieve groei hadden de beleidvoerders ook te maken met een verschuiving van de bedrijvigheden van het westen naar Siberië, wat grotere investeringen voor de ontginning vergde. Dit leidde tot gigantische projecten, zoals de aardgaspijpleiding van Siberië naar West-Europa. De aanleg daarvan leidde tot een conflict tussen West-Europa en de VS, die immers een embargo op leveringen voor deze leiding afkondigde.

De sancties konden de aanleg echter nauwelijks vertragen. De bouw van de 3201 km lange BAM, een spoorlijn die de ontginning van Oost-Siberië moest vergemakkelijken, werd in de herfst van 1984 voltooid.

Er waren ook belangrijke etnische verschuivingen: de Russen vormden in de jaren tachtig nog maar nauwelijks de meerderheid van de bevolking, terwijl het aandeel van de volkeren met islamitische tradities snel toenam.

Onrust onder bepaalde etnische minderheden (Litouwers, Oekraïeners) vormde een aanzienlijk deel van de ‘dissidentie’. Belangrijke dissidente groeperingen zoals de Helsinkigroepen waren in het begin van de jaren tachtig van hun leiding beroofd of volledig in de illegaliteit gedrongen. Met de interne verbanning van Sacharov naar de stad Gorki had Andropov een belangrijke spreekbuis van de dissidenten uit Moskou geweerd. Onder Tsjernenko verkozen vooraanstaande figuren als filmregisseur A.A.Tarkovski en toneelregisseur Ljoebimov, die moeilijk als dissidenten konden worden bestempeld, in het westen te blijven. Tsjernenko waarschuwde schrijvers en artiesten zich ‘niet te onttrekken aan de wetten van de maatschappij’, waarmee hij duidelijk maakte ook op dat vlak een strikte discipline te verwachten.

LITT. D.R.Kelly (red.), Soviet politics in the Brezhnev era (1980); D.Holloway, The Soviet Union and the arms race (1983); R.Quested, Sino-Russian relations (1984); D.Lane, State and politics in the USSR (1984).