Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek (1985)

Gepubliceerd op 09-03-2021

Spanje

betekenis & definitie

(Estado Espanol), staat in Zuidwest-Europa, op het Pyrenees Schiereiland, begrensd door de Atlantische Oceaan, de Middellandse Zee, Frankrijk en Portugal, 504879 km2 (inclusief de Balearen en de Canarische Eilanden), 37,65 mln. inw. Hoofdstad: Madrid.

ECONOMIE

De Spaanse bevolking neemt met gemiddeld 1,1 % per jaar in aantal toe. De beroepsbevolking van Spanje telt 1,13 mln. personen, waarvan 19 % in de landbouw werkt, 36 % in de industrie en 45 % in de dienstensector. In 1982 was 17,8 % van de beroepsbevolking werkloos. Dit cijfer is vermoedelijk nog te laag, omdat vooral op het platteland veel verborgen werkloosheid voorkomt. Daarnaast komt in de oostelijke kuststreken in de toeristische sector massale seizoenwerkloosheid voor.

41 % van de oppervlakte wordt gebruikt voor de akkerbouw (20 mln. ha). Hiervan wordt 10 % geïrrigeerd. Bijna 5 mln. ha wordt benut voor citrusverbouw. Spanje is het vierde land op de wereldranglijst wat de verbouw van citrusvruchten betreft, derde voor de produktie van wijn en tweede voor de produktie van olijven. Andere belangrijke akkerbouwprodukten zijn tarwe, rijst, maïs, gerst, suikerbieten, aardappelen, zonnebloempitten, tomaten, katoen, vlas, zijde, kurk en tabak.
22 % van de oppervlakte wordt gebruikt voor de veeteelt. De veestapel telt 4,7 mln. runderen, waarvan 1,8 mln. melkkoeien, 10,7 mln. varkens, 16,6 mln. schapen en geiten en 248 000 paarden. Spanje is een belangrijk land wat de vleesproduktie betreft: 975 000 t varkensvlees, 410 000 t rundvlees en 126 000 t schapevlees. Bovendien leveren de schapen 22 000 t ongereinigde wol.

In 1980 produceerde de Spaanse mijnbouw 12,8 mln. t steenkool, 16 mln. t bruinkool, 8,5 mln. t ijzererts, 88 600 t lood, 179 300 t zink, 47 500 t koper en 1721 t kwik. Daarnaast worden nog zilver, goud, tin en uraan gewonnen. De belangrijkste industrieprodukten zijn staal (12,7 mln. t), aluminium (386 500 t), geraffineerd koper (153 700 t), geraffineerd zink (151 800 t) en geraffineerd lood (120 000 t).

Spanje bezit verder nog een aanzienlijke auto-industrie met een produktie van 1 mln. auto’s per jaar.

De capaciteit van de aardolieraffinaderijen bedraagt 72,1 mln. t. Spanje zelf heeft een binnenlands verbruik van 49,7 mln. t. De belangrijkste importhaven voor aardolie is Algeciras, waar per jaar 10,9 mln. t wordt aangevoerd. Deze haven is tevens de belangrijkste Spaanse haven met 21,8 mln. t overslag. Daarna volgen Bilbao (20,9 mln. t, waarvan 8,8 mln. t aardolieprodukten) en Tarragona (19,4 mln. t, waarvan 7,7 mln. t aardolie). Hoewel de meeste schepen in Barcelona binnenlopen, komt deze industrie- en havenstad met 16,4 mln. t pas op de vierde plaats.

Bijna 4 % van het BNP wordt geleverd door het toerisme. In 1981 bezochten 40 mln. buitenlanders Spanje: 25,8 % uit Frankrijk, 23 % uit Portugal, 11,4 % uit de BRD, 10,1 % uit Groot-Brittannië en 6,3 % uit de Benelux.

CULTUUR

LITTERATUUR. Waar in de periode 1947-62 de Spaanse roman een - al dan niet bedekte boodschap uitdroeg van sociale hervorming en politiek engagement, kwam in de vijf eropvolgende jaren een rijpingsproces tot stand. Het fundament dat werd gelegd met Tiempo de silencio van L.Martin-Santos (1962), kreeg definitief gestalte in de ‘nieuwe roman’ Senas de identidad (1967) van Juan Goytisolo. In de laatste 15 jaar (1969—84) heerste deze ‘nieuwe-roman’-stijl, vaak beoefend door dezelfde schrijvers die reeds in de vorige ‘sociale’ periode actief waren.

Hierbij zijn vier hoofdstromingen te onderscheiden:

1. het formele experiment;
2. het stilistisch expressionisme;
3. het magisch realisme;
4. het spel van ont- en hermythologisering.

Als eerste vertegenwoordiger van het formele experiment moet genoemd worden M.Espinosa, wiens Escuela de mandarines (1974) uniek is in de wereldlitteratuur; voorts zijn er C.J.Cela met zijn San Camilo, 1936 (1969), en een andere ‘neorealist’ die tot het experiment is overgegaan, nl. J.Garda Hortelano, met zijn Gramatica parda (1982), of F.Umbral vanaf Travesia de Madrid (1967) tot Los helechos arborescentes (1980); ook jongere auteurs kunnen tot deze stroming gerekend worden, zoals G.S.Espeso (Experimento en génesis), J.del Amo (El sumidero), R.Hernandez (Palabras en el muro), A.Martinez Menchén (Cinco variaciones), T.Moix (La torre de los pecados capitales), J.M.Guelbenzu (El mercurio) en F.de Azüa (Mansura).

De voornaamste vertegenwoordiger van het stilistisch expressionisme is Juan Goytisolo met zijn trilogie: Reivindicación del conde don Julián (1970), Juan sin tierra (1975), Makbara (1980).

De derde stroming, het magisch realisme, wordt vertegenwoordigd door oudere auteurs als R.J.Sender met een half dozijn romans — o.a. La mirada inmóvil (1979), Monte Ondina (1980) en G.Torrente Ballester met zijn ‘magnum opus’ La saga-fuga de J.B. (1973).

Tot de vierde stroming, de ont- en hermythologisering, behoort allereerst J.Benet met Herrumbrosas lanzas (2 dln. 1984-85), het laatste deel van zijn serie romans over ‘Región’ en die als sage niet minder geslaagd is dan zijn tegenpool, de Macondosage van de Colombiaan G.Garcia Marquez. In ditzelfde hoofdstuk horen ook: C.Rojas, met zijn sleutelromans als El ingenioso hidalgo y Poeta Federico Garcia Lorca asciende a los infier-

nos (1979); L.Azancot met Fátima (1980); de scheppers van twee zeer bijzondere Spaanse detectivefiguren: F.G.Pavón met zijn inspecteur Plinio en M.Vázquez Montalbán, de schepper van Pepe Carlalho. Tenslotte moeten nog vermeld worden de geslaagde romans van twee veteranen; J.L.Sampedro met Octubre, octubre, en M.Delibes met Las guerras de nueslros antepasados; de constante kwaliteit van Luis Goytisolo (zijn tetralogie Antagonia) en van J.Marsé (Ronda del Guinardó, 1980) en de revelaties: L.Ortiz (Luz de memoria) en J.Vaz de Soto (Dialogo del anochecer).

In de poëzie heersen op de achtergrond nog J.Valverde, J.Gil de Biedma en vooral J.A.Valente; dan zijn er de ‘poetas novisimos’ — onderhand bijna allen veertigers -: M.Vázquez Montalbán, A.Martmez Sarrión, J.Alvarez, F.de Azüa, P.Gimferrer, V.Molina Foix, G.Carnero, Ana Moix en L.Panero. De jongste talenten tenslotte zijn o.a.: A.Colinas, J.Gabriel y Galán, A.Carvajal, A.Garcia Ortega, M.R.Barnatan. Bij allen overheerst het nonchalant gebruik van frasering en metrum, en valt een zekere tendens waar te nemen naar de ‘resonantie van de leegte’ en/of de ‘welbespraakte stilte’, invloeden waarvan J.A.Valente beschouwd wordt als de grootste mentor.

In het theater zijn de twee meest vooraanstaande figuren van na de Spaanse Burgeroorlog van het toneel verdwenen: A.Sastre en A.Buero Vallejo (de eerste had in 1984 weinig succes met zijn Diálogo secreto, en van de tweede is al jaren geen nieuw werk opgevoerd). Oude waarden zijn herontdekt en enkele nieuwe naar voren gebracht (al gaat het hier niet alleen om jongeren, zoals blijkt uit het geval van de zeer populaire acteur F.Fernün Gómez, die als dramaturg ook veel succes geoogst heeft met Los domingos, Bacanal en het reeds verfilmde Las bicicletas son para el verano). Tot de beste auteurs van de jaren tachtig horen F.Nieva (La senora tartara, El rayo colgado), J.Campos (Es mentira), F.Ors (Contradanza), Benet i Jomet (Motín de brujas) en S.Tavora (Andalucia amarga). Vermeldenswaard is daarnaast de opkomst in de laatste jaren van experimentele toneelgezelschappen, zoals de Catalaanse groepen ‘Els Comediants’, ‘El Joglars’ en ‘Lliure’. [dr.F.Carrasquer]

FILM. Na de dood van Franco nam de druk van de censuur op de cineasten wel af, maar anderzijds werd de vrije ontwikkeling van de Spaanse film door ernstige economische moeilijkheden gehinderd. De veteraan Luis Garcia Berlanga bracht in La escopeta nacional (1977) een satire in de trant van sommige films van Luis Bunuel. Ook Juan Antonio Bardem, die tijdens het Franco-regime herhaaldelijk was gearresteerd, kon nu vrijuit aan het werk gaan met o.a. El puente (1976). In Siete dias de enero behandelde hij nauwelijks een jaar later de politieke moord op Ruiz Garcia in 1977. La vieja memoria (1978) van Jaime Camino is een van de nieuwe documentaires over de burgeroorlog. Er ontstond ook een avantgardistische filmbeweging, waartoe o.a.

Antoni Padros y Solanas behoort. Zijn vrij lange film Shirley Temple story is een ongenadige satire op het Franco-regime.

Dank zij de hulp van de Spaanse televisie kon Mario Camus La colmena regisseren, een brede schildering van de Madrileense onderwereld in 1940. In 1983 werd de film bekroond met een Gouden Beer op het festival van Berlijn. In 1981 keerde Garcia Berlanga eindelijk naar de filmstudio’s terug voor Patrimonio nacional. Carlos Saura blijft nog steeds de in het buitenland best bekende Spaanse regisseur. Hij draaide nog Mama cumple cie ahos (1979), Bodas de sangre (1980), de filmbewerking van Federico Garcia Lorca’s toneelstuk De bloedbruiloft, vervolgens Deprisa, deprisa (1981), een vinnig werk over de jeugdcriminaliteit, en Carmen (1982), een balletfilm. In 1983 volgde Antonieta, met Isabelle Adjani en Hanna Schygulla, over de geschiedenis van Mexico bij de aanvang van de 20e eeuw.

De Spaanse film blijft echter niet beperkt tot Saura en enkele festivalbijdragen. Zo wist Manuel Gutiérrez Aragón zich een reputatie te verwerven met films als Maravillas (1981), over misdaad en levensangst, en vooral Demonios en el jardln (1982), over de bewogen jaren na de burgeroorlog. Met Gary Cooper, que estás en los cielos (1982) oogstte Pilar Miró bewondering. Bij de jongeren deed vooral Pedro Almodóvar zich gelden met zijn Pepi, Luci, Bom y otras chicas de montón (1979), over drugs en jonge popliefhebbers, en met zijn dure en fel omstreden Laberinto de pasiones (1982).

POLITIEK

In de loop van 1981 werd nog een samenzwering tegen de koning ontdekt. Een aantal officieren bleef zich roeren. Begin 1982 werd het vier leden tellende Comité van de Verenigde Chefs van Staven, het hoogste legerorgaan, in zijn geheel vervangen. In okt. 1982 kwam nogmaals een komplot aan het licht. Op 3.6.1982 sprak het militaire gerechtshof het vonnis uit tegen de 33 die van deelname aan de poging tot een staatsgreep van febr. 1981 waren beschuldigd. Luitenant-kolonel Tejero, die regering en parlement gegijzeld had, werd veroordeeld tot 30 jaar gevangenisstraf. De anderen kwamen er met milde straffen af, een feit waartegen de regering beroep aantekende bij de Hoge Raad, waarin alleen burgerlijke rechters zitting hebben.

De wetgevende arbeid van 1981 werd beheerst door de goedkeuring, na een negen maanden durende bespreking, van een wet die echtscheiding mogelijk maakt. Later in het jaar sprak het parlement zich uit voor toetreding tot de NAVO, een toetreding die effectief werd op 31.5.1982. Met de VS werd een nieuw defensieverdrag gesloten.

In nov. 1981 kwam het tot een breuk binnen de regerende UCD: 15 parlementsleden konden zich niet verzoenen met de toenemende verrechtsing en kondigden aan een nieuwe formatie te zullen oprichten, de Acción Democratica, wat in mrt. 1982 gebeurde. Wel verklaarden ze zich bereid de regering voorlopig te blijven steunen. De UCD werd verder ontmanteld, toen Suarez, haar oprichter en vroegere leider, een nieuwe partij stichtte die de naam Centro Democratico y Social (CDS) meekreeg en ook de liberale en katholiek-conservatieve vleugel autonome partijen oprichtten, waarvan de laatste zich aandiende als de Partido Democratica Popular (PDP). In de zomer van 1982 moest premier Calvo Sotelo aankondigen dat de UCD door interne verzwakking het roer niet meer in handen kon houden en dat hij daarom de koning had verzocht vervroegde verkiezingen uit te schrijven. Die vonden plaats op 28 okt. Ze leverden de socialistische partij (PSOE) de voorspelde overwinning op: 46,07 % van de stemmen en een duidelijke absolute meerderheid, met 134 van de 208 zetels in de senaat.

Na ruim 40 jaar had rechts de macht in het land verloren. De tweede partij werd de conservatieve Volksalliantie (AP), die 54 zetels behaalde. Het centrum werd teruggebracht tot enkele kleine fracties (4 zetels voor de UCD), terwijl ook de communisten een slechte beurt maakten. Er trad een socialistische regering aan, met Felipe Gonzalcz Mérquez als premier. De benarde economische situatie en de golf van ETA-terreur in Baskenland belastten de mogelijkheden van het land zwaar. Bij de gemeentelijke verkiezingen in mei 1983 echter bleek dat de regering-Gonzalez nog steeds kon rekenen op steun vanuit brede lagen van de bevolking.

De regionalisering kreeg in februari haar beslag, toen ook Madrid, Castilië-León, Extremadura en de Balearen een autonomie-statuut kregen. De socialistische regering kreeg het met de Rooms-Katholieke Kerk aan de stok, toen zij een beperkte legalisering van abortus indiende. Ondanks heftig verzet van de AP werd het wetsontwerp in okt. 1983 aangenomen. Op 3.6.1984 demonstreerden 250 000 mensen in Madrid tegen het Spaanse NAVO-lidmaatschap. De betogers eisten dat Gonzalez zijn verkiezingsbelofte nakwam en een referendum over het NAVO-lidmaatschap zou houden. Gonzalez stelde in het najaar voor het NAVO-lidmaatschap te behouden in ruil voor zekerheid over de toetreding tot de EG in 1986.

In Baskenland en Catalonië werden resp. op 27 febr. en 29 april 1984 verkiezingen voor het regionale parlement gehouden. In beide gebieden versterkten de verkiezingen het gematigde nationalisme ten koste van de centralisten en de extremistische separatisten.

Nadat Frankrijk in mrt. 1984 voor het eerst maatregelen tegen ETA-aanhangers had genomen, werden in Spanje heel wat Franse auto’s het slachtoffer van represailles. De anti-Franse protesten in Baskenland hadden ook te maken met de verdenking dat Parijs te laks optrad tegen de Antiterroristische Bevrijdingsgroepen (GAL). Deze duistere Spaans-extremistische organisatie bestond vermoedelijk uit leden van Spaanse veiligheidsdiensten die hun woede op in Frankrijk levende Basken koelden.

Het hof van beroep te Pau gelastte op 9 aug. de uitlevering van vier in Frankrijk wonende Basken aan Madrid. Op 14 juli leverde België twee ETA-leden, die in okt. 1983 in de buurt van Antwerpen in het bezit van wapens waren aangehouden, aan Spanje uit. Beide gebeurtenissen werden in Spaans-Baskenland op groot protest onthaald. Op 5 aug. pleegde de ETA als represaille een aanslag op het Antwerpse justitiepaleis.

Op 15 mrt. keurde het parlement de nieuwe onderwijswet goed. Deze wet, die het algemene principe huldigde dat tegenover de ruime staatssubsidies aan het (overwegend katholieke) privé-onderwijs ook maatschappelijke controle op die privé-scholen moest staan, genoot volgens opiniepeilingen de steun van 60 % van de Spanjaarden. Ook bij de aanhangers van het privé-onderwijs, die met genoegen vaststelden dat de socialistische regering de subsidies aanzienlijk had verhoogd (in 1984 opnieuw met 15 %) vond de wet genade. Maar sommige conservatieven, onder wie de bisschoppen, riepen tot verzet op. Op 18 nov. demonstreerden voor de derde maal in een jaar tijd meer dan een miljoen mensen in Madrid tegen de onderwijswet en tegen een schoolpad. Maar ook overigens was het onrustig.

Op 15 febr. betoogden in het Galicische Vigo meer dan 300000 arbeiders tegen de werkloosheid, de hervormingsplannen voor de industrie en de vermindering van de sociale uitkeringen. De industriële hervormingsplannen zouden de overheid f 20 mrd./BF 360 mrd. kosten en er zouden 50000 banen verdwijnen in enkele sleutelsectoren, zoals staal, scheepsbouw en huishoudelijke apparaten. Volgens de regering was de hervorming het enige middel om die sectoren op het EG-niveau te brengen. Op 9 okt. bereikten de regering, de werkgevers en de socialistische vakbond een akkoord over de sociaal-economische politiek. De overeenkomst bevatte o.a. de oprichting van een solidariteitsfonds voor de werkgelegenheid, een daling van de bijdragen voor sociale zekerheid en het scheppen van ca. 200000 banen door middel van staatsinvesteringen en overheidswerken. Tevens verkregen de werkgevers belastingvermindering op nieuwe investeringen. Zie Bask,Zie Catalonië.

LITT. R.Carr, Modern Spain (1980).