Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek (1985)

Gepubliceerd op 09-03-2021

Portugal

betekenis & definitie

(Republica Portuguesa), republiek in het westen van het Pyrenees Schiereiland, begrensd door Spanje en de Atlantische Oceaan, 88 941 km2; met de Azoren, Macao en Madeira 92 098 km2, 9,93 mln. inw. Hoofdstad: Lissabon.

BEVOLKING EN ECONOMIE

De bevolking, die per jaar gemiddeld met 0,8 % toeneemt, is voor 31 % verstedelijkt. De geboorten- en de sterftecoëfficiënt bedragen resp. 16,3‰ en 9,4 ‰. In 1982 telde de beroepsbevolking 3,86 mln. personen. Daarnaast werken nog ca. 300 000 Portugezen elders in Europa. Van de in het land aanwezige beroepsbevolking werkt 24,9 % in de landbouw. Er is 39 % van de bodem in gebruik voor akkerbouw. Van deze 3 575 000 ha worden er 628 000 geïrrigeerd.

De belangrijkste produkten van de akkerbouw waren in 1982 aardappelen (1,1 mln. t), wijn (1 mln. t; zevende op de wereldranglijst), maïs (464 000 t), olijven (350 000 t, waaruit 58 000 t olijfolie wordt geperst), tarwe (445 000 t), rogge (118 000 t) en tomaten (430 000 t). Portugal produceert te weinig levensmiddelen om zelfvoorzienend te zijn. De veestapel bestaat uit 1 mln. runderen, waarvan slechts 30 % melkkoeien zijn, 5,2 mln. schapen, 3,5 mln. varkens en 750 000 geiten. Belangrijk zijn in Portugal voorts nog de kurkeiken; kurk zorgt voor 10 % van de exportwaarde. Portugal heeft ook enige mijnbouw. Wolfraam is het belangrijkste produkt met 1700 t per jaar.

De Portugese industrie is niet indrukwekkend. De staalindustrie produceert 699 000 t ruw staal per jaar. Voor het overige bestaat de nijverheid uit textiel- en voedings- en genotmiddelennijverheid. Belangrijker voor de Portugese economie is de toeristische bedrijvigheid, die 5 % van het BNP vertegenwoordigt. In totaal bezochten in 1980 ca. 2,3 mln. buitenlandse toeristen het land.

CULTUUR

LITTERATUUR. Op het eind van de jaren vijftig deed de experimentele poëzie haar intrede in de Portugese litteratuur. Deze stroming werd vertegenwoordigd door Herberto Helder, Pedro Tarnen en vooral E.M.de Melo e Castro, die de invloed verwerkte van het Braziliaanse concretisme. De verzamelbundel Poesia 61 maakte de namen bekend van Fiama Hasse Pais Brandao, Maria Teresa Horta, Luisa Neto Jorge en Gastao Cruz, die experimentele technieken trachtten te verenigen met een sociaal betrokken thematiek. Tot de jongste generatie behoren Casimiro de Brito, Vasco Graga Moura en Nuno JÚdice.

De sociale en intellectuele vrijheden die terugkwamen met de revolutie van 25.4.1974, deden zich aanvankelijk meer voelen in de publikatie van voorheen verboden geschriften en politieke teksten dan in oorspronkelijk litterair werk. Wel dient vermeld dat sinds de revolutie litteratuur gelieerd aan feminisme en vrouwenemancipatie, voor het eerst vrijheid van uitdrukking kreeg.

Veel opschudding, overigens meer om politieke dan litteraire redenen, verwekte in 1972 de publikatie van Novas cartas portuguesas, van ‘de drie Maria’s’: Maria Isabel Barreno, Maria Teresa Horta en Maria Velho da Costa. Het boek werd als ‘pornografisch’ betiteld en daarom verboden, maar het werd in 1974 vrijgegeven. Belangrijke oudere vrouwelijke auteurs zijn de dichteres Sophia de Mello Breyner Andresen en de romanschrijfster Agustina Bessa Luis.

De laatste jaren is in de Portugese litteratuur een bezinning merkbaar op de nationale identiteit en op een probleem als de emigratie. Enkele veelbesproken auteurs zijn: Nuno Braganga, Dinis Machado, António Lobo Antunes, Lidia Jorge, José Saramago, terwijl ook van de wat oudere Fernando Namora nog steeds belangrijk werk verschijnt. Een opmerkelijk verschijnsel tenslotte is de nog steeds toenemende invloed van Fernando Pessoa, en de enorme aandacht die de litteraire kritiek, in Portugal en daarbuiten, aan zijn werk besteedt, [drs. A. Willemsen]

LITT. A.J.Saraiva, História da cultura em Portugal (3e dr. 1962); J.do Prado Coelho (red.), Dicionario das literaturas portuguesa, brasileira e galega (5 dln. 4e dr. 1980).

POLITIEK

De liberale regering van premier Pinto Balsemâo kwam in scherp conflict met de Revolutionaire Raad, een militaire raad onder voorzitterschap van de president die na de revolutie was opgericht om toezicht uit te oefenen op de eerbiediging van de grondwet en de militaire aangelegenheden en die beschikte over het vetorecht met betrekking

tot de wetsontwerpen van de regering. Vooral de verdeeldheid binnen de drie partijen groeperende Alianga Democratica (AD), het ontslag van verschillende ministers, waaronder dat van de christendemocratische leider Diogo Freitas do Amaral, en niet in het minst de strubbelingen binnen zijn partij verzwakten de positie van Pinto Balsemao dermate dat hij op 10.8.1981 zijn ontslag indiende. Het Nationaal Comité van de Partido Social Democratico (PSD) hernieuwde evenwel het vertrouwen in hem, zodat hij opnieuw een centrum-rechtse coalitie kon vormen, de 14e sinds de Anjerrevolutie van 1974. Onder dit kabinet werd het regime in Portugal ten koste van de invloed van het leger nog meer verburgerlijkt. De nieuwe grondwet, die door het parlement op 12.8.1982 werd goedgekeurd, schafte de Revolutionaire Raad af en hevelde het grootste deel van zijn bevoegdheden over naar een burgerlijke staatsraad. De grondwet werd aangevuld met een defensiewet, die het leger in feite volledig ondergeschikt maakte aan het burgerlijke gezag.

Generaal Eanes, die door de nieuwe voorzieningen zijn gezag als staatshoofd ondermijnd zag, stelde zijn veto tegen de defensiewet, maar hij moest in de afkondiging berusten nadat het parlement die een tweede keer en ditmaal met een twee derde meerderheid had goedgekeurd (nov. 1982). De op 12.12.1982 gehouden gemeenteraadsverkiezingen leverden een verlies op van ca. 5 % voor de AD en een overeenkomstige winst voor de socialisten. Die uitslag, en vooral de verdeeldheid in de AD, verhaastten de beslissing van premier Pinto Balsemao om af te treden (19.12.1982). President Eanes schreef voor 25.4.1983 vervroegde verkiezingen uit.

De socialisten van Mario Soares kwamen met 36 % van de stemmen als de grote overwinnaars uit de stembus. Onder leiding van Soares kwam op 9 juni een kabinet van socialisten en sociaal-democraten tot stand dat noodgedwongen ingrijpende bezuinigingsmaatregelen in het vooruitzicht stelde. De leider van de sociaal-democraten, Carlos Mota Pinto, werd vice-premier en minister van Defensie.

In juni 1984 gelastte de regering een grote politie-operatie, gericht tegen de organisatie Volkskrachten van de 25e April (FP 25 A). Deze terreurorganisatie werd verantwoordelijk gesteld voor talrijke bankovervallen en politieke aanslagen die vanaf april 1980 plaatsvonden. In verband hiermee werden zeker 40 leden van de radicaal linkse Macht voor de Eenheid van het Volk (FUP) opgepakt. Hiermee suggereerde de Portugese regering dat er een band zou zijn tussen de FUP en FP 25 A. Ook de leider van de FUP, majoor Otelo Saraira de Carvalho, de ‘held van de Anjerrevolutie’, werd gearresteerd.