Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek (1985)

Gepubliceerd op 09-03-2021

Polen

betekenis & definitie

(Polska Rzeczpospolita Ludowa), volksrepubliek in Oost-Europa, begrensd door de Oostzee, de USSR, Tsjechoslowakije en de DDR, 312 677 km2, 35,9 mln. inw. Hoofdstad: Warschau.

BEVOLKING EN ECONOMIE

Polen heeft een van de hoogste geboortencijfers van Europa, nl. 18,9 ‰. Het sterftecijfer bedraagt 9,2 ‰. Van de bevolking woont 57 % in de steden. De beroepsbevolking telt 20 mln. personen. In 1970 was nog 39 % van de beroepsbevolking werkzaam in de landbouw. In 1982 was dit aantal gedaald tot 28,7 %. Deze sterke daling maakte het noodzakelijk nieuwe arbeidsplaatsen te scheppen.

Driekwart van de agrarische oppervlakte wordt bewerkt door particuliere boeren, die de structuur van de landbouw bepalen. Van de agrarische bedrijven heeft 60 % minder dan 5 ha land. De produktiviteit van de particuliere bedrijven ging aan het eind van de jaren zeventig sterk achteruit als gevolg van het ontbreken van investeringsmiddelen. Het paard is nog steeds de belangrijkste trekkracht. De vakbond van de individuele boeren kwam in dec. 1981 met de regering overeen dat de maximum bedrijfsgrootte verhoogd werd van 15—20 ha naar 50—100 ha. Men beoogde daarmee gezonde en produktieve bedrijven te scheppen.

Produktiecijfers voor de belangrijkste gewassen waren in 1982: rogge 7,8 mln. t, tarwe 4,5 mln. t, gerst 3,7 mln. t, haver 2,6 mln. t, aardappelen 31,9 mln. t en suikerbieten 15,1 mln. t. Als gevolg van het tekort aan veevoeder en de starre prijspolitiek liep het veebestand in de particuliere sector sterk terug. In 1982 werd er 22 % minder vlees geproduceerd dan in 1980 (resp. 2,23 mln. t en 2,86 mln. t).

De pogingen tot oplossing van de economische problemen in Polen leidden tot politieke problemen. Het land kreeg te kampen met ernstige arbeidsonlusten, die voor een belangrijk deel het gevolg waren van de conflicten tussen de verboden vakbond Solidariteit (9,5 mln. leden) en de regering. Polen kende een hoge inflatie, terwijl met het beschikbare geld nauwelijks iets te kopen viel. Daardoor daalde de arbeidsproduktiviteit, hetgeen resulteerde in b.v. een groeiend tekort aan grondstoffen en brandstoffen. Vooral de jeugdwerkloosheid werd een groot probleem. In 1981 kon slechts 25 % van de schoolverlaters een baan vinden.

De ontevredenheid van de bevolking had een sterke groei van de emigratie tot gevolg. Als gevolg van de sociale onrust en de afkondiging van de staat van beleg (1981) liep het toeristenverkeer drastisch terug. Werd het land in 1980 nog door 7 mln. toeristen bezocht, in 1982 was dit aantal teruggelopen naar 1,4 mln.

CULTUUR

FILM. De sterkste persoonlijkheid onder de Poolse regisseurs was ongetwijfeld Andrzej Wajda, die met een kritische en pessimistische ondertoon eigentijdse onderwerpen behandelde. Na de politieke parabel De dirigent (1980), met John Gielgud in de hoofdrol, draaide hij in 1981 De man van ijzer, gesitueerd in het klimaat rond de stakingen van 1980. Blijkbaar viel Wajda min of meer in ongenade, want terwijl hij in Frankrijk, met Gérard Depardieu in de titelrol, de film Vaffaire Danton (1983) maakte, werd hij in Polen afgezet als artistiek leider van de belangrijke productiegroep ‘X’.

Terwijl Wajda bij voorkeur algemene problemen aansnijdt, verkiezen Andrzej Zulawski en Krzysztof Zanussi (Camouflage, 1977) de psychologische uitrafeling van vrij individualistische karakters. Toch bevatten Constans en Kontrakt, die Zanussi in 1980 regisseerde, ook kritische toespelingen op de heersende politieke crisis. Ook zijn Imperatief (1982), een Duits-Franse film met Robert Powell, is niet zonder actuele toespelingen. In 1981 draaide Zulawski de Westduits-Franse coproduktie Possession, een drama met Isabelle Adjani over een buiten proporties gegroeide huwelijkscrisis in het hedendaagse West-Berlijn. Andere grote Poolse cineasten werken eveneens in het buitenland, zoals Roman Polanski (Tess, 1979, Frankrijk) en Jerzy Skolimovski (Moonlighting, 1982, Groot-Brittannië).

In Polen zelf weerspiegelen vooral de films van de jongere cineasten de politieke onrust, zodat men spreekt van de ‘films van de morele onzekerheid’, zoals die van Janusz Kijowski, Feliks Falk, Agnieszka Holland en Filip Bajon. In 1981 viel de aandacht sterk op de satirische film Nachtmerrie van Wojciech Marczewski, over de overdreven dogmatische jeugdopleiding in 1950, op Tedere plekjes van Piotr Andrejev, die zich schijnbaar afspeelt in 1998-99, maar in feite scherpe tijdskritiek bevat. Dit is eveneens het geval met de geestige karakterstudie De parels van de rozenkrans (1982) van Kazimierz Kutz, die werd opgenomen in Silezië. De veteraan Jerzy Kawalerowicz draaide opnieuw een bijzonder groots opgezet filmepos, Austeria (1981), dat de vervolging van de joden door de kozakken tijdens de Eerste Wereldoorlog behandelt. Tadeusz Konwicki verraste met De vallei van de Issa (1981). Door het verscherpen van de censuur in 1981 kwam de filmproduktie in Polen vrijwel tot stilstand.

Vele regisseurs gingen in het buitenland werken, o.a. Zanussi en Bajon in de BRD.

POLITIEK

De slechte economische situatie in Polen leidde in 1981 tot een verslechtering van het politieke klimaat. Solidariteit organiseerde de eerste voedselmarsen, terwijl de overheid juist volhardde in haar beleid. In juli hield de Poolse Communistische Partij een buitengewoon partijcongres dat in het teken stond van de ‘socialistische vernieuwing’. Op dit congres werd S.Kania herkozen als partijleider. Maar in aug. werden Kania en premier Jaruzelski in Moskou op het matje geroepen, waar zij werden gemaand ‘de koers van de gebeurtenissen om te buigen’. Kania kon of wilde dat niet en moest in okt. zijn ontslag indienen.

Hij werd als partijleider opgevolgd door Jaruzelski, die sindsdien de sterke man in Polen is. Pogin­gen van de kerk om de steeds scherpere tegenstel­lingen tussen Solidariteit en de staat af te zwak­ken en het ‘klimaat van dialoog’ te herstellen faal­den. Op 13.12.1981 kondigde Jaruzelski dan ook de staat van beleg af. Duizenden aanhangers van Solidariteit, onder wie ook Walesa, werden geïn­terneerd, de vakbond werd geschorst en later zelfs ontbonden, en alle verzet werd in de kiem ge­smoord, wat verscheidene doden eiste. De VS en de EG reageerden daarop met sancties die de Poolse economie verder ontwrichtten. De ondergrondse leiding van Solidariteit organi­seerde verscheidene protestacties, o.a. eind aug. 1982, maar de oproep tot nationale staking in nov. 1982 mislukte.

Eind dec. 1982 werd de staat van beleg opgeschort, nadat Walesa op 13 nov. was vrijgelaten en een principieel akkoord was bereikt over het tweede bezoek van de paus in juni 1983. Dit bezoek van Johannes Paulus II aan zijn geboorteland groeide uit tot een opeenvolging van massale manifestaties ten gunste van Solidari­teit, maar het kon geen doorbraak forceren in de nog steeds gespannen verhouding tussen de men­sen en de politieke leiders in Polen. Eind juli 1983 werd de staat van beleg opgeheven, maar in­middels was een wet aangenomen die het de rege­ring mogelijk maakt de noodtoestand uit te roe­pen. Daarvoor is in tegenstelling tot het uitroepen van de staat van beleg geen toestemming van het parlement vereist. De regeringsbevoegdheden zijn in geval van de noodtoestand vrijwel dezelfde als in geval van de staat van beleg.

Op 21.7.1984 besloot het parlement 51 veroor­deelde politieke gevangenen en 601 anderen die op hun berechting wachtten in vrijheid te stellen. De regering zag de amnestie als een mijlpaal op weg naar nationale verzoening. De amnestie was er ook op gericht weer het vertrouwen van de westerse landen te krijgen. Deze politiek had voorlopig bescheiden succes. In okt. was de Oostenrijkse minister van Buitenland­se Zaken Leopold Gratz op bezoek. Hij was de eerste hoge westerse politicus die het land bezocht sinds de invoering van de staat van beleg op 13.12.1981.

Ook de Griekse premier A.Papandreoe bezocht Polen in okt. De moord op de fel anti-regeringsgezinde priester Popieluszko (okt. 1984) en de reactie erop van de Poolse bevolking maakte opnieuw duidelijk hoe weinig Jaruzelski echter had bereikt met zijn pogingen om Polen te ‘normaliseren’. Op 19 okt. werd Popieluszko gekidnapt toen hij van Torun naar Warschau reed. Hij werd enkele dagen later opgedregd uit een waterreservoir, waarin hij gebonden en met een prop in zijn mond was gegooid. Een kapitein en twee luite­nants van de Poolse veiligheidsdienst bekenden de priester te hebben ontvoerd en vermoord. De be­grafenis op 3 nov. werd een nationale gebeurtenis en de bisschoppen eisten dat er een einde zou ko­men aan ‘het klimaat van intimidatie’ in het land.

In economisch opzicht ging Polen er in 1984 niet veel op vooruit. De geplande produktiestijging van 5 % ten opzichte van 1983 bleek niet haal­baar, wat o.a. te wijten was aan de industrie en de buitenlandse handel. In de totale produktie bleef Polen ca. 20 % achter op 1978, het laatste normale jaar. De kolenproduktie vormde een uit­zondering; waarbij Polen kon profiteren van de langdurige staking van de Britse mijnwerkers. Op 27.4.1984 werd met de westerse particuliere banken een akkoord bereikt over de schuld van naar schatting $ 10 mrd. De banken gaven Polen een uitstel van vijf jaar, waarna in de daaropvol­gende vijf jaar de schulden moeten worden terug­betaald. Over de schulden van leningen met ga­ranties door westerse regeringen (totaal $ 15—17 mrd.) werd nog geen regeling getroffen.

LITT. L.Weschler, The passion of Poland from Solidarity to the state of war (1984); J.Bielasiak en M.Simon (red.), Contemporary Polish politics (1982).