Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek (1985)

Gepubliceerd op 09-03-2021

Overbemesting

betekenis & definitie

v. (-en),

1. overmatige bemesting (e);
2. bemesting die wordt toegepast als het gewas reeds op het veld staat.

(e) Men spreekt van overbemesting als er meststoffen worden toegediend in hoeveelheden die de behoefte van de grond en het gewas voor een optimale plantaardige produktie te boven gaan. Bij de teelt van land- en tuinbouwgewassen maakt men gebruik van meststoffen voor het verkrijgen of behouden van voldoende bodemvruchtbaarheid. De bemesting bestaat uit toediening van voedselelementen en uit maatregelen ter instandhouding of verkrijging van een goede bodemstructuur. De hoeveelheden die van elk van de voedingsstoffen nodig zijn, worden door een aantal factoren bepaald. De belangrijkste daarvan zijn: de reeds aanwezige, beschikbare hoeveelheid van de benodigde stoffen in de grond, de mate waarin deze na toediening voor de plant beschikbaar komen, en daarnaast de eisen die door de verschillende gewassen worden gesteld. Daarbij wordt de bemesting meestal economisch geoptimaliseerd,

d.w.z. zo gekozen, dat van de laatst toegediende hoeveelheid van een stof nog een positief economisch rendement voor de grondgebruiker wordt verwacht.

Onder normale omstandigheden komt overbemesting vanuit landbouwkundig oogpunt dan ook nauwelijks voor, omdat dit economisch nadelig is. Bij overvloedige beschikbaarheid van meststoffen, zoals in gebieden met intensieve veehouderij, spelen ook andere overwegingen een rol, o.a. de mogelijkheid om de mestoverschotten (zie aldaar) kwijt te raken. Ook in dat geval worden, landbouwkundig bezien, beperkingen opgelegd aan het gebruik van de mest. Voor bouwland b.v. moet worden voorkomen dat te veel stikstof wordt toegediend, omdat een overmatige bemesting met stikstof aanleiding geeft tot opbrengstdaling bij sommige gewassen en tot kwaliteitsvermindering bij andere.

Bij de beoordeling van overbemesting kunnen ook andere dan landbouwkundige maatstaven worden aangelegd, nl. milieuhygiënische criteria. Hierbij geldt als uitgangspunt dat de toegediende meststoffen geen aanleiding geven tot het optreden van ongewenste effecten voor het milieu, ter plaatse of elders. Dit betekent o.a. dat verspreiding van meststoffen buiten de doorwortelde zone van de bodem, b.v. door vervluchtiging, afstroming en uitspoeling, moet worden voorkomen.

Daarnaast kan ook accumulatie in de bodem nadelige gevolgen hebben, b.v. aantasting van het produktievermogen en van algemeen ecologische functies van de bodem.

Soms komen de elementen in de mest voor in een andere verhouding dan waaraan het gewas behoefte heeft. Dit doet zich vooral voor bij het gebruik van afvalstoffen, zoals zuiveringsslib als meststof of bodemverbeterend middel. De daarin aanwezige zware metalen, die de behoefte aan spoorelementen van de bodem meestal verre overtreffen, leiden gemakkelijk tot overdosering en op den duur tot bodemverontreiniging. Dit geldt eveneens voor hoge concentraties koper in varkensdrijfmest, hierin aanwezig door toepassing van koper als additief in varkensvoer. In dergelijke gevallen zou de dosering van de bemesting moeten worden afgestemd op dat element, dat in de toegediende meststof in hoogste concentratie (gemeten naar de behoefte) voorkomt. In de praktijk is dit meestal onuitvoerbaar.

Daarnaast komen in meststoffen soms stoffen voor die voor de plant niet noodzakelijk zijn en bij aanwezigheid in de bodem tot problemen kunnen leiden. Dit geldt voor b.v. cadmium, dat soms als verontreiniging aanwezig is in fosfaatmeststoffen.

Het is mogelijk dat een bepaalde dosering van meststoffen vanuit landbouwkundig oogpunt volstrekt gerechtvaardigd is en vanuit milieuhygiënisch oogpunt onacceptabel. De discussie over de begrenzingen die men zou moeten aanhouden, is nog volop gaande.

< >