Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek (1985)

Gepubliceerd op 09-03-2021

Nigeria

betekenis & definitie

(Federal Republic of Nigeria), republiek in West-Afrika, begrensd door Benin, Niger, Tsjaad, Kameroen en de Golf van Guinee, 955 717 km2, 79,7 mln. inw. Hoofdstad: Lagos.

ECONOMIE

De bevolking van wie 20 % verstedelijkt is, neemt gemiddeld met 2,5 % per jaar in aantal toe. De geboorten- en de sterftecoëfficiënten bedroegen voor de periode 1975-80 resp. 49,8 ‰ en 17,8 ‰. De beroepsbevolking telt 30,6 mln. personen, van wie 51 % werkzaam is in de landbouw. 30,3 mln. ha zijn in gebruik als akkerland. De belangrijkste gewassen zijn suikerriet (1,2 mln. t), aardnoten (600 000 t), cacao (150 000 t; vierde wereldproducent), sojabonen (75 000 t) en katoen (22 000 t). Van de oppervlakte wordt 23 % gebruikt als weidegrond, vooral in het noorden van het land. Nigeria heeft een veestapel van 25,6 mln. geiten, 12,6 mln. runderen en 12,4 mln. schapen.

Het belangrijkste exportprodukt (89 % van de exportwaarde) is aardolie. Na een topproduktie van 113,5 mln. t in 1979 was de produktie gedaald tot 68 mln. t in 1981, voornamelijk als gevolg van afspraken binnen de Organization of Petroleum Exporting Countries (OPEC) om de produktie te beperken. Nigeria heeft een goede concurrentiepositie omdat de kwaliteit van de olie uitstekend is. Met de olie-inkomsten - in 1980 gestegen tot $ 20 mrd., waarmee Nigeria het vierde olieland ter wereld was - zijn de laatste jaren uitgebreide investeringen gedaan om de economie van het land te verbeteren. Om niet in financiële moeilijkheden te raken, probeert het land onder de OPEC-prijzen te verkopen. Andere OPEC-Ianden zien deze pogingen met veel argwaan aan om- dat de industriële landen alleen al op grond van de kwaliteit toch reeds een voorkeur hebben voor de Nigeriaanse olie.

De Nigeriaanse havens zijn niet berekend op de enorme goederenaanvoer die het gevolg is van de hoogconjunctuur in de olie. Schepen zijn daardoor gedwongen lange tijd op de rede van de havens op lossing te wachten. De laatste jaren komt in dit gebied zeer veel zeeroverij voor, waartegen Nigeria niet effectief kan optreden.

De dalende inkomsten uit de olieproduktie, een gevolg van de lagere prijzen op de wereldmarkt en de door de OPEC opgelegde vermindering van de produktie, zorgden dat het land in 1982 een negatieve handelsbalans vertoonde.

LITT. F.A.Olaloku (red.), Structure of the Nigerian economy (1980).

POLITIEK

Na de hoogconjunctuur die aan de olie was te danken, braken voor Nigeria omstreeks 1980 de magere jaren van de recessie aan. De schrijnende inkomensongelijkheid vormde een geschikte voedingsbodem voor de opleving van het fundamentalisme in het islamitische noorden van het land. Vooral in de deelstaat Kano groeide dit uit tot een drama toen Alhadji Mohammed Marva, de leider van de Jen Izalasekte, tot een heilige oorlog tegen het modernisme opriep. Na moordpartijen op politieagenten door sekteleden greep het leger in en er vielen ca. 3000 doden. Rellen waren er ook in okt. 1982.

President S.O.A.Sjagari kon Nigeria’s federale systeem niet naar behoren laten functioneren. De ‘progressieve’ gouverneurs van de deelstaten Kadoena en Kano raakten in een uitzichtloos conflict verwikkeld met hun deelparlementen, die door de National Party of Nigeria (NPN) van Sjagari werden beheerst. De Nigerian People’s Party (NPP), de coalitiepartner van de NPN in Lagos, verliet in juli 1981 de regering naar aanleiding van het ongrondwettelijk afzetten van de gouverneur van Kadoena en het 13pesten’ van die in Kano. Voor de rust in het binnenland was ook van belang dat president Sjagari op 1.10.1981 algehele amnestie verleende aan ex-generaal Gowon, die van 1966—75 staatshoofd was geweest, en op 18.5.1982 eveneens aan ex-kolonel C.O.Ojoekwoe, de leider van Biafra gedurende de separatie van 1967—70.

In mei 1981 kwam het bijna tot een oorlog met Kameroen na een grensincident waarbij vijf Nigerianen sneuvelden. Nigeria verzette zich behoedzaam tegen het Libische expansionisme en oefende druk uit op de Tsjaadse president Oueddei om het vertrek van de soldaten van Kadhafi te eisen. Nigeria leverde ook de meeste troepen voor de OAE-macht, die daarop in Tsjaad werd gestationeerd, maar die er niet in slaagde de rust te herstellen. Nigeria boette veel prestige in toen Sjagari in het voorjaar van 1983 de Ghanese gastarbeiders tot zondebokken van de economische recessie maakte en hij hen in enkele weken tijd ordeloos uit het land dreef. Bij verkiezingen in aug. 1983 werd Sjagari opnieuw tot president gekozen. Eind dec. 1983 werd Sjagari afgezet bij een staatsgreep onder leiding van generaal-majoor M.Boehari, die zichzelf tot staatshoofd uitriep.

In juli 1984 werd Nigeria in grote verlegenheid gebracht toen op de luchthaven Stansted bij Londen in een ‘diplomatieke’ krat de bedwelmde Nigeriaanse politicus Dikko werd aangetroffen. Het militaire bewind ontkende weliswaar betrokken te zijn bij de ontvoering, maar het was algemeen bekend dat de militairen hadden gezworen de voortvluchtige Dikko terug te halen en te berechten. Dikko was een vertrouweling van de afgezette Sjagari. Hij had tweemaal met succes de verkiezingscampagne voor Sjagari en de NPN geleid. Volgens de nieuwe machthebbers was dit succes te danken aan fraude en intimidatie. Ook beschuldigden de militairen Dikko ervan zich verrijkt te hebben toen hij minister van Transport was.

LITT. J.K.Onoh, The foundations of Nigeria’s financial infrastructure (1980); A.H.M.Kirk-Greene en D.Rimmer, Nigeria since 1970: a political and economie outline (1981).