Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek (1985)

Gepubliceerd op 09-03-2021

Nicaragua

betekenis & definitie

(República de Nicaragua), republiek in Midden-Amerika, begrensd door Honduras, Costa Rica, de Caribische Zee en de Grote Oceaan, 148 000 km2, 2,82 mln. inw. Hoofdstad: Managua.

BEVOLKING EN ECONOMIE

De bevolking, die voor 53 % in steden woont, neemt per jaar met gemiddeld 3,3 % toe. De geboorten- en de sterftecoëfficiënt bedragen resp. 42,3 ‰ en 5,5 ‰.

Nicaragua is een agrarische staat. Van de beroepsbevolking van 81 3000 personen is 42,7 % werkzaam in de landbouw. Van de export bestaat 75 % uit landbouwprodukten. De voornaamste gewassen zijn suikerriet (3 mln. t), maïs (248 000 t), koffie (57 000 t; 31 % van de exportwaarde), katoen (62 000 t) en bananen (157 000 t). Van de oppervlakte wordt 13 % voor akkerbouw gebruikt en 29 % is in gebruik als weidegrond. Vlees is op twee na het belangrijkste exportprodukt.

De veestapel omvat 2,2 mln. runderen, 52 0000 varkens en 270 000 paarden. In 1982 werd het land getroffen door droogte, hetgeen aan de landbouwgewassen een schade van ca. $ 180 mln. toebracht.

Hoewel na de revolutie de verhoudingen met de VS ernstig verstoord waren, bleef dit land toch de belangrijkste handelspartner. Om de olierekening te beperken, stelde de regering een energieprogramma op dat de olie-import met 40 % moet verminderen door gebruik te maken van hydro-elektrische centrales. De USSR zegde het land in 1982 een lening toe om deze centrales te bouwen en om de exploratie van de natuurlijke rijkdommen zoals goud (1800 kg; 8,4 % van de exportwaarde) en koper op te voeren.

LITTERATUUR zie Midden-Amerika.

POLITIEK

Minder dan twee jaar na de val van A.Somoza verslechterde de verstandhouding tussen de tegenstanders van de dictator. De antisomozistische burgerij, die traditioneel tot het conservatieve kamp behoorde, nam het niet dat het Frente Sandinista de Liberación Nacional (FSLN) zich een meerderheid verzekerd had in de Consejo de Estado, de staatsraad, die overigens slechts een adviserende functie had, en verder geen andere verkiezingen in het directe vooruitzicht stelde. Naarmate duidelijk werd dat de reële beslissingsmacht bij de negen sandinistische comandantes van het Directorio Nacional lag, trokken de gematigde juntaleiders zich terug; eerst V.Barrios de Chamorro en A.Robelo Callejas, vervolgens ook A.Cruz. Alleen R.Córdova Rivas kon nog als hun vertegenwoordiger fungeren.

Hoewel twee derde van de economie nog in privéhanden bleef, namen de werkgevers van de Consejo Superior de Empresas Privadas (COSEP) aanstoot aan het economisch dirigisme en aan sommige confiscaties. De ondernemers toonden zich niet bereid tot nieuwe investeringen, ook al omdat onvoldoende kredieten ter beschikking werden gesteld. Ook de alomtegenwoordigheid van technici uit Cuba en het Oostblok en van allerlei buitenlandse revolutionairen, samen met de opstelling van Nicaragua’s buitenlandse politiek aan de zijde van de USSR, o.a. in de Afghaanse kwestie, was velen een doorn in het oog. Vanwege de vermeende of daadwerkelijke hulp van de sandinisten aan de Salvadoriaanse opstandelingen schortte president R.Reagan van de VS de Amerikaanse hulp op, beperkte hij de suikerinvoer uit Nicaragua en liet hij kredieten van internationale banken blokkeren. Vooralsnog kon dit ten dele gecompenseerd worden door hulp uit Europa en door goedkope olieleveranties door Mexico en Venezuela in het kader van het San José-akkoord ten behoeve van de Midden-Amerikaanse landen. Dank zij deze compensaties werd in 1981 nog een economische groei van 8 % gehaald.

De erfenis van Somoza en de extra invoer ten behoeve van modernisatie en een hogere koopkracht deden echter weldra de buitenlandse schuld oplopen tot $ 3,4 mrd. De inflatie en de bevoorradingsmoeilijkheden die hierdoor ontstonden, wekten het ongenoegen van de stedelijke bevolking en van de niet-sandinistische vakbonden. Niet alle boeren waren gelukkig met de landbouwhervorming van 19.7.1981, die de verdeling van gronden in coöperatief verband regelde.

De sandinisten toonden zich, naar eigen zeggen, vooral onhandig in de aanpak van de bevolking aan de Caribische kust, die onder Somoza meer aan haar eigen lot was overgelaten. Deze bevolking bestond rond Bluefields vooral uit Engels sprekende afstammelingen van zwarte slaven en naar de Hondurese grens toe uit Mosquito-, Sumo- en Rama-Indianen die geheel van de landbouw leefden. Een groot deel behoorde tot de Moravische Broederschappen. Om de infiltratie van somozisten, die vanuit Honduras sabotage pleegden, te vermijden, werden de Mosquito’s in dec. 1981 met geweld en bloedvergieten naar nieuwe kampen landinwaarts verplaatst. Verscheidene groepen vluchtten echter naar Honduras. Daar verzamelden zij zich rond Steadman Fagoth Muller. Deze was tevoren als somozist ontmaskerd en gevangengezet, maar toch weer vrijgelaten.

In dec. 1983 trok de bisschop van Bluefields, Schlaefer, met een grote groep vluchtelingen te voet naar Honduras. Deze misstap van de sandinisten, die deining verwekte in de wereldpers, verslechterde de betrekkingen tussen de sandinisten en de kerkelijke hiërarchie. Vooral de aartsbisschop van Managua, M.Obando y Bravo, ontpopte zich nu als de leider van het binnenlands verzet tegen de sandinisten. Hij reageerde scherp op hun interventies in het katholieke onderwijs, op de censuur en op een geprovoceerd zedenschandaal rond een van zijn medewerkers. Vooral ergerde hij zich aan de ontwikkeling van een volkskerk van basisgemeenschappen, die met de revolutie sympathiseerde en zich aan zijn gezag onttrok. Verscheidene religieuzen deelden overigens regeringsverantwoordelijkheid — E.Cardenal als minister van Cultuur, M.d’Escoto op Buitenlandse Zaken - en dit tegen het uitdrukkelijk verbod van het Vaticaan in. Deze verdeeldheid onder katholieken kwam rumoerig aan het daglicht bij het bezoek van paus Johannes Paulus II aan Managua op 4.3.1983, toen diens veroordeling van de volkskerk op luidruchtig protest werd onthaald.

Ondertussen sloten vele opposanten zich aan bij de naar Honduras gevluchte manschappen van Somoza’s Nationale Garde. Samen met naar Miami uitgeweken zakenlieden vormden zij er de Fuerza Democratica Nicaraguënse (FDN) onder de conservatieve leider A.Calero. Geregeld voerden zij, evenals de Misurasata van Steadman Fagoth, sabotage-acties uit over de grens. Andere teleurgestelden van de revolutie trokken naar Costa Rica en vormden er de Alianza Revolucionaria Democrética (ARDE) met aan het hoofd het vroegere junta-lid A.Robelo. Ook een Steadman Fagoth vijandig gezinde Mosquito-leider Brooklyn Rivera maakte er deel van uit. Veel ophef verwekte de toetreding tot deze groep van Eden Pastora, alias Comandante Zero, die tevoren ontslag had genomen als vice-minister van Defensie.

Prestigeverlies voor het regime bracht ook het ontslag van A.Cruz als ambassadeur van Nicaragua in de VS. Van zijn kant reageerde het FSLN met de radicalisering van de revolutie. Op 15.3.1982 werd de uitzonderingstoestand van kracht en vooral het dagblad La Prensa, spreekbuis van de oppositie, onderging regelmatig censuur en tijdelijk een publikatieverbod. Naar Cubaans voorbeeld werd er per huizenblok een Comité de Defensa de la Revolución (CDR) gevormd, belast met de volksmobilisatie en met de bedeling van rantsoeneringsbonnen. Nog een tiental kleine partijen bleven actief, maar de oppositie werd vaak de mond gesnoerd door turbas, opgezweepte volksmassa’s. Volkstribunalen veroordeelden de somozisten, hoewel de doodstraf uitgesloten bleef.

Niettemin meldde een onafhankelijke commissie voor mensenrechten een toenemend aantal politieke gevangenen, ook vakbondsleiders, met folteringen en verdwijningen. Sandinistische leiders gaven zelf toe dat de militieleden zich aan misdaden schuldig maakten.

De minister van Binnenlandse Zaken, T.Borge, een van de oudste en hardste leiders, zorgde voor de training van een elitekorps, terwijl andere comandantes op zoek gingen naar wapens en geldmiddelen. In dec. 1981 kon nog een contract worden afgesloten met Frankrijk, maar daarna moesten zij zich vooral wenden tot het Oostblok en Libië.

Dit alles was natuurlijk koren op de molen van de Amerikaanse regering, die de Cubaans-Russische invloed en de vorming van de Nicaraguaanse troepenmacht van tegen de 100 000 man als een gevaar voor de vrije wereld aanmerkte. Daarom versterkte^zij de militaire samenwerking met Honduras en organiseerde zij vanaf 1982 herhaaldelijk gemeenschappelijke militaire manoeuvres. De CIA leverde wapens, instructeurs en luchttransport aan de FDN-opstandelingen, de zgn. contra’s. Deze drongen in 1983 en in het voorjaar van 1984 steeds dieper het land in voor sabotagedaden en regelrechte confrontaties met de sandinisten. Met directe hulp van de VS werden mijnen gelegd vóór de havens. Hierover diende Nicaragua begin april 1984 een klacht in bij het Internationaal Gerechtshof te ’s-Gravenhage. De contra’s slaagden er echter niet in een stad langduriger te bezetten om er een tegenregering te vormen.

Even leken de ARDE-opstandelingen, die vanuit Costa Rica een tweede front openden, erin te slagen een tegenregering te vormen, toen Eden Pas- tora midden april 1984 de stad San Juan del Norte bezette. Hij moest zich echter terugtrekken voor een sandinistische tegenaanval en werd tijdens een persconferentie op 30.5.1984 bij een bomaanslag ernstig gewond. Zich beklagend over gebrek aan steun van de democratische landen en gekant tegen samenwerking met de CIA en de somozisten, trok hij zich uit de strijd terug. Robelo en andere ARDE-leiders sloten daarop op 26.7.1984 een akkoord voor samenwerking met de FDN.

Niet alleen de Nicaraguaanse regering klaagde in de Veiligheidsraad de geheime oorlog aan, maar ook andere Latijns-Amerikaanse landen waren daarover erg ongerust. De Hondurese president probeerde de bewegingsvrijheid van de contra’s in te tomen en kon in april 1984 zijn oorlogszuchtige legeraanvoerder Gustavo Alvarez aan de dijk zetten. President Luis Alberto Monge van Costa Rica trad op tegen de ARDE, maar wilde ook zijn grensgebied van sandinistische vergeldingsacties vrijwaren. Vooral Mexico, Colombia, Venezuela en Panama deden - na een eerste bijeenkomst op het eiland Contadora in jan. 1983 - moeite om de VS te bewegen tot onderhandelingen met Nicaragua. Het bezoek van Reagans gezanten, T.Enders, R.Stone en H.Kissinger aan Managua haalde niet veel uit. Toen de Senaat van de VS verdere kredieten voor de contra’s weigerde, kwam staatssecretaris G.Shultz zelf op 1.6.1984 naar Nicaragua. Ook kwamen geheime gesprekken op gang in Mexico.

Van hun kant hadden de sandinisten, bevreesd dat de inval van de VS op Grenada een slecht voorteken was en daartoe gemaand door Fidel Castro en de Socialistische Internationale, zich op 21.2.1984 bereid verklaard tot vervroegde verkiezingen. Op 4.11.1984 zouden een president, een vice-president en een wetgevende vergadering van 90 leden gekozen worden. De meer gematigde junta-coördinator D.Ortega werd de kandidaat van de sandinisten in plaats van de radicalere Borge. Zij verklaarden zich bereid tot een gedeeltelijke amnestie, opdat ook uitgeweken opposanten, op de FDN en ‘verraders’ als Pastora na, eraan konden deelnemen. Enkele oppositiepartijen, verenigd in de Coordinadora Democratica, wezen A.Cruz als hun kandidaat aan. Toen de sandinisten de kiesgerechtigde leeftijd tot 16 jaar verlaagden en ook de soldaten kiesrecht verleenden om zeker te zijn van hun overwinning, weigerde de Coordinadora mee te doen aan de verkiezingscampagne.

De Coordinadora had tevergeefs algehele amnestie en opheffing van censuur en uitzonderingstoestand geëist. Een poging tot verzoening op de bijeenkomst van de Socialistische Internationale te Rio de Janeiro op 30.9.1984 mislukte.

De verhoudingen met de Nicaraguaanse bisschoppen waren nog verslechterd, nadat deze in hun herderlijk schrijven van pasen 1984 op een dialoog met de contra’s aandrongen. Aartsbisschop Obando leidde op 9.7.1984 een protestmars van religieuzen, nadat een geestelijke van samenwerking met de contra’s beschuldigd was. Prompt werden toen tien buitenlandse priesters het land uitgezet.

Toch gingen op 4.11.1984 de verkiezingen door. De sandinisten behaalden een overweldigende overwinning op de enkele kleinere partijen die zij niet geboycot hadden. Dreigende taal van de VS, ditmaal inzake Russische wapenleveringen, konden de populariteit van de nieuwe president D.Ortega en zijn vice-president S.Ramirez alleen maar versterken. Anderzijds was er toch sprake van verdere onderhandelingen met de oppositie [prof.dr.E.Stols].