Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek (1985)

Gepubliceerd op 09-03-2021

Landinrichtingswet

betekenis & definitie

Ned. wet die dient ter vervanging van de Ruilverkavelingswet van 1954. Op

13.6.1984 heeft de Tweede Kamer het wetsontwerp Landinrichtingswet met algemene stemmen aanvaard. Na behandeling in de Eerste Kamer zal de wet in 1985 in werking treden.

De Ruilverkavelingswet had een aantal tekortkomingen. De wet behartigt alleen de belangen van landbouw, tuinbouw, bosbouw of veehouderij. Gezien de veranderingen in de functies van het landelijk gebied is het gewenst een geschikt wettelijk instrumentarium te hebben voor de inrichting van het landelijk gebied, afgestemd op alle functies, dus ook de niet-agrarische functies. In de Ruilverkavelingswet 1954 is de beslissing of al dan niet ruilverkaveling zal plaatsvinden in handen van de grondeigenaren en -gebruikers gelegd. De verschuiving in en de verweving van functies in het landelijk gebied hebben tot gevolg dat verbeteringen in de inrichting van het landelijk gebied kunnen uitstijgen boven de belangen van alleen de grondeigenaren en -gebruikers, zodat de besluitvorming niet in alle gevallen in handen van de eigenaren en gebruikers kan worden gelaten. De Ruilverkavelingswet 1954 kent slechts een procedure van toewijzing van wegen en waterlopen aan openbare lichamen.

Het is gewenst ook de eigendommen van natuurgebieden, landschappelijke of cultuurhistorisch waardevolle gebieden en recreatiegebieden aan een openbaar lichaam te kunnen toewijzen. De inrichting van het landelijk gebied overeenkomstig de functies die het moet vervullen, noodzaakt tot meer of minder omvangrijke wijzigingen in eigendom en gebruik van grond.

Dit zal veelal gepaard gaan met onttrekking van grond aan land- en tuinbouw. De mogelijkheden van de Ruilverkavelingswet 1954 tot onttrekking van gronden aan het agrarisch gebruik zijn beperkt tot een maximale toewijzing van 5 % van de waarde van de in het blok gelegen gronden aan openbare lichamen. De mogelijkheden hiertoe moeten worden verruimd om aan alle functies te kunnen voldoen.

De reikwijdte van de Landinrichtingswet is anders dan in de Ruilverkavelingswet het geval is, niet gekoppeld aan de belangen van de land-, tuin- en bosbouw. Bepalend is of de voornemens inzake de inrichting stroken met de functies van het gebied, zoals deze in het kader van de ruimtelijke ordening zijn aangegeven. Landinrichting kan dan ook een spectrum van maatregelen en voorzieningen omvatten. De belangen van land-, tuin- en bosbouw en van natuur en landschap zullen naar verwachting in alle gevallen aan de orde zijn. Veelvuldig zullen ook voorzieningen op het gebied van infrastructuur en openluchtrecreratie moeten worden getroffen. Hiertoe zijn in de wet vier vormen van landinrichting geregeld, te weten herinrichting, ruilverkaveling, aanpassingsinrichting en ruilverkaveling bij overeenkomst.

De wet kent geen verschil voor de wijze waarop voor herinrichting en ruilverkaveling het landinrichtingsprogramma wordt vastgesteld. De bevoegdheid daartoe berust in beide gevallen bij de Provinciale Staten, gezien de samenhang met de ruimtelijke ordening en het daarop gebaseerde beleidsbepalende karakter.

De belangrijkste verschillen tussen herinrichting en ruilverkaveling zijn:

1. het besluit tot herinrichting wordt genomen door Provinciale Staten, uit hoofde van de in het geding zijnde algemene belangen, het besluit tot ruilverkaveling door de eigenaren en gebruikers via een stemming (in beide gevallen vormt het door Provinciale Staten vast te stellen programma de grondslag voor de beslissing);
2. bij herinrichting kan herverkaveling van het gehele gebied of een gedeelte ervan plaatsvinden; bij ruilverkaveling wordt op het gehele gebied herverkaveling toegepast;
3. bij herinrichting kan onteigening plaatsvinden op basis van een daartoe in de onteigeningswet op te nemen titel;
4. bij herinrichting kan daarnaast in het kader van de herverkaveling een korting ten laste van ieder blok worden toegepast tot maximaal 3 %; deze korting heeft betrekking op het blok minus de voor onteigening aangewezen gronden; de korting

kan uitsluitend worden toegepast voor het tot stand brengen of verbeteren van wegen, waterlopen e.d.;

5. bij ruilverkaveling kan geen onteigening plaatsvinden, maar uitsluitend een korting worden toegepast; ten laste van ieder blok kan deze korting maximaal 5 % bedragen; de korting kan behalve voor wegen, waterlopen e.d. ook worden toegepast ten behoeve van andere doeleinden van openbaar nut.

Aanpassingsinrichting als derde vorm van landinrichting zal uitsluitend kunnen plaatsvinden in samenhang met het treffen van een op zichzelf staande infrastructurele voorziening van nationaal of regionaal belang. De toestand van een gebied kan door de aanleg of verbetering van een op zichzelf staande infrastructurele voorziening in meer of mindere mate nadelige gevolgen ondervinden. Tot zodanige voorzieningen van regionaal of nationaal belang, kunnen b.v. worden gerekend een land- of vaarweg, een leidingsstraat, een project voor een reservaat of een natuurmonument. De meer of minder nadelige gevolgen voor de inrichting van het betrokken gebied zullen doorgaans het agrarisch grondgebruik, het landschap, het stelsel van wegen en waterlopen en de openluchtrecreatie betreffen. Teneinde de nadelige gevolgen zo goed mogelijk te ondervangen is in de wet de aanpassingsinrichting als afzonderlijke vorm van landinrichting opgenomen. De omvang is beperkt en er wordt geen landinrichtingsprogramma opgesteld. Overigens doorloopt het aanpassingsplan dezelfde procedure als bij herinrichting en ruilverkaveling.

Ruilverkaveling bij overeenkomst als vierde vorm bestond ook reeds onder de ruilverkavelingswet en omvat het ruilen van kavels, een overwegend juridisch-administratief gebeuren. Wil er een vruchtbaar resultaat tot stand komen, dan dient de oppervlakte van het betrokken gebied beperkt te zijn, maar meer nog het aantal betrokken eigenaren en gebruikers.