Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek (1985)

Gepubliceerd op 09-03-2021

Diergeneeskunde

betekenis & definitie

v., de (toegepaste) wetenschap van de behandeling van zieke dieren.

(e) Onderwijs. In het academisch jaar 1982-83 is het zgn. twee-fasen-curriculum ingevoerd in het Ned. wetenschappelijk onderwijs. Dit is aanleiding geweest tot enkele veranderingen in het studieprogramma van de studie diergeneeskunde. De beperkte toelating (numerus fixus) is gehandhaafd, maar er wordt ook meer aandacht gegeven aan de bezinning op de juistheid van de keuze van de studierichting. Hierbij wordt ook gewezen op de mogelijke gewetensbezwaren tegen een eventueel gebruik van proefdieren in het onderwijs. Het doctoraal examen wordt in principe afgerond aan het einde van het vierde studiejaar. Vooralsnog wordt ervan uitgegaan dat een groot deel van de studenten toegelaten zal worden tot de postdoctorale fase van twee jaar.

Het postdoctorale onderwijs is vooral gericht op de beroepsuitoefening. In het laatste halfjaar van deze studiefase is een studiedifferentiatie voorzien in een richting voor gezelschapsdieren en een richting

voor landbouwhuisdieren. Voor de richting gezelschapsdieren komen in deze periode meer specialistische onderwerpen aan de orde. Voor de richting landbouwhuisdieren valt in deze periode de nadruk op de ziektepreventie (bedrijfsdiergeneeskunde). Ten behoeve van het postacademisch onderwijs is een samenwerkingsverband gevormd tussen de Faculteit voor Diergeneeskunde, de Koninklijke Ned. Maatschappij voor Diergeneeskunde en enkele andere instanties.