Walhalla of beter valholi - in de Noordgerm. mythologie de plaats, waar de in den strijd gesneuvelden na hun dood verzameld worden. Het woord beteekent: de hal van den val, d. i. van de dooden op het slagveld. De geesten, die eens met Odhin in den storm door het land trokken, worden later gelocaliseerd in een afzonderlijke hemelsche woning; dit hangt samen met de nieuwe opvatting van Odhin als krijgsgod en ontwikkelt zich in en door den Vikingtijd. In het Edda-gedicht Grimnismál wordt het uitvoerig beschreven ; de walkyren, als dienaressen van Odhin, bedienen daar de helden en leiden hen binnen, nadat zij op aarde een roemrijken dood hebben gevonden.
Deze helden, einherjar genoemd, leiden daar een leven, als aardsche helden dat plegen te doen: zij drinken en pralen en trekken dagelijks uit op een veld om zich in den strijd te oefenen. Want op hen zal bij het einde der wereld de taak rusten, om de goddelijke machten bij te staan in hun gevecht met de vernietigende demonen. Dit is reeds specifiek-Skandinavische, en jongere opvatting; nog onoorspronkelijker is het gefabel over de inrichting van Valholi. De dakbalken zijn van speerschachten, het dak is belegd met schilden, de banken met harnassen. Door ieder der 640 deuren kunnen 800 helden tegelijk naar buiten gaan ; om het gebied staat een hek Valgrind, en loopt een stroom Valglaumnir.
Ook de keuken wordt beschreven : in den ketel Eldhrimnir kookt de kok Andhrimnir het zich steeds weer herlevend zwijn Saehrimnir. De geit Heidrun, die op ’t dak staat, levert een nooit verdrogenden stroom van mede; Odhin zelf leeft echter van wijn. Klaarblijkelijk zijn dit latere sprookjesmotieven, die gebruikt werden om de voorstelling van Valholl gedetailleerder te maken. Daarnaast werd zelfs verondersteld een ander verblijf Vingolf, waar Freyja een ander gedeelte van gesneuvelde helden verzamelde.