Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Tijdmeting

betekenis & definitie

Tijdmeting - Daar tijd het „na elkaar” is en meten een „naast elkaar” leggen voorop stelt, is t. eigenlijk een contradictio in terminis. Kon men over een éénparige (rechtlijnige of draaiende) beweging beschikken, dan zou de gelijkheid der afgelegde wegen of bogen de gelijkheid der daar-. aan beantwoordende tijdsruimten beteekenen: op dit beginsel zijn alle uurwerken gebaseerd. Hoe moet men echter de eenparigheid beoordeelen zonder voorafgaande kennis omtrent de gelijkheid der tijdsruimten? Intusschen, zoo men over twee, liefst geheel verschillende, bewegingen beschikte, die beide op goede gronden a priori als ten naaste bij éénparig beschouwd mochten worden, en wanneer het dan bleek, dat deze beide bewegingen steeds onderling gelijken tred hielden, dan zou het onvergelijkelijk veel waarschijnlijker zijn, dat zij beide werkelijk éénparig waren, dan dat men moest aannemen, dat steeds een afwijking in de eene beweging juist gepaard zou gaan met een gelijke afwijking in de tweede. Deze twee nagenoeg éénparige bewegingen vindt men in een uiterst zorgvuldig geconstrueerd slingeruurwerk en in de draaiende aarde.

De mechanica leert, dat een vast lichaam, dat niet aan de werking van uitwendige krachten is onderworpen, en om een vaste as, b.v. zijn figuuras, draait, een constante draaiïngssnelheid moet bezitten. De aarde voldoet op zeer weinig na aan de beide laatste voorwaarden, maar is niet als volstrekt vast en onveranderlijk te beschouwen. Zij krimpt in, en dat moet haar rotatie versnellen; haar massa neemt iets toe, doordat uit de ruimte jaarlijks vele millioenen meteoren op haar nederstorten, en dat moet een vertraging geven, gelijk ook door de getijdenwrijving veroorzaakt moet worden. Intusschen neemt men op goede gronden aan, dat geen der drie oorzaken een merkbaar effect heeft: de aarddraailng is als regelmatig en éénparig te beschouwen. Wanneer er dan ook blijkt, dat een goed uurwerk beter met de draaiende aarde gelijk loopt, naarmate er meer zorg wordt besteed aan de afwerking van het uurwerk en aan het onschadelijk maken van allerlei storende invloeden als temperatuur en luehtdrukking, dan heeft men alle reden te onderstellen, dat de afwijkingen, die nog overblijven, aan het uurwerk moeten geweten worden. Deze afwijkingen zijn zeer gering. De beste slingeruurwerken van den tegenwoordigen tijd (die van Riefler te München) hebben een dagelijkschen gang, die, als alle correcties zijn aangebracht, binnen 0s.02 als constant kan worden beschouwd. De tijdmeting bestaat nu in de controle van het uurwerk door de draaiende aarde ; deze contrôle is de taak der tijdbepaling.

De aarddraaiïng levert ons den dag, die verder door het uurwerk in uren, minuten en secunden wordt onderverdeeld. De plaatselijke tijd is de uurhoek van het hemellicht met behulp waarvan men de aarddraaiïng constateert. Ongelukkigerwijs kan een „vaste” ster hiervoor niet dienen, daar de sterren niet „vast” zijn, maar een eigen beweging hebben. De astronoom gebruikt het lentepunt, welks geringe beweging, de precessie, met groote nauwkeurigheid kan worden nagegaan. De uurhoek van het lentepunt heet sterretijd; het tijdsverloop tusschen twee culminaties van het lentepunt heet sterredag ; het is slechts Os.01 korter dan de tijd, dien de aarde voor een aswenteling noodig heeft.

Het dagelijksch leven dient zich bij de t. naar de zon te regelen. Het tijdsverloop tusschen twee culminaties der zon heet zonnedag of kortweg dag; het is 3 m. 56 s. langer dan de duur van een aswenteling der aarde. Plaatselijke zonnetijd is de uurhoek der zon ; naarmate men de ware zon of de door de tijdsvereffening genormaliseerde middelbare zon bedoelt, spreekt men van waren tijd en middelbaren tijd. Een uurwerk geeft middelbaren tijd, een zonnewijzer den waren tijd. Het verschil tusschen plaatselijken tijd en den tijd van Greenwich is de geografische lengte. (Zie nog WERELDTIJD).

< >