Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Sirius

betekenis & definitie

Sirius - (Gr.), naam voor de helderste ster des hemels, α van den Grooten Hond. De naam komt al bij Hesiodus voor en beteekent „de schitterende”. Bij Homerus heet S. de hond van Orion. Ook treft men de namen Hondsster en Canicula aan.

De Egyptenaars noemden de ster Sothis; de ortus heliacus van deze ster, die met den aanvang van den grooten Nijlwas samenviel, was voor den Egyptischen landbouw van het allergrootste gewicht. De met de waarneming belaste priesters werden gewaar, dat S. elk kalenderjaar (dat in Egypte op 365 volle dagen gerekend werd) iets later in zicht kwam; per eeuw scheelde het ongeveer 25 dagen en eerst na 1460 jaren — zoo bleek het uit de door vele opeenvolgende generaties verrichte en trouw opgeteekende waarnemingen — viel het opdoemen der ster uit de ochtendschemering weer op den oorspronkelijken datum. Uit deze z.g.n. Sothisperiode van 1460 jaar werd de lengte van het siderale jaar (het Sothisjaar) met groote scherpte op 365¼ dagen bepaald, dat nu sedert 238 v. C. als basis van den Egyptischen kalender dienst deed. — S. is een onzer naaste buren: haar parallaxis bedraagt 0".38, haar afstand tot de zon derhalve bijna 9 lichtjaren of 81 billioen K.M. In haar vrij aanzienlijke Eigen Beweging werd door Bessel een veranderlijkheid geconstateerd, die hij aan de aanwezigheid van een donkere of althans lichtzwakke begeleidster toeschreef. Inderdaad werd deze begeleidster in 1862 gevonden; zij bleek van de 9de grootte te zijn. S. is dus een dubbelster; het paar heeft een omloopstijd van 50 jaren. Een dergelijk merkwaardig geval heeft zich bij Procyon voorgedaan.