Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Homerus

betekenis & definitie

Homerus - de vader der Grieksche poëzie, de dichter bij uitnemendheid. Zijn leeftijd en vaderland zijn onbekend. Later bestreden 7 steden elkaar de eer zijn geboorteplaats te zijn: zij worden in de Anthol. Plan. genoemd: Smyrna, Rhodos, Colophon, Salamis, Chios, Argos, Athene.

Men is geneigd om aan Smyrna de voorkeur te schenken, daarin de taal van H., het oud-Ionisch van het eiland Chios, belangrijke sporen van het Aeolisch dialect voorkomen. Zijn leeftijd is waarschijnlijk de 9de eeuw v. C. geweest. — In ’t volksverhaal is II. de zoon van Maeon (vates Maeonides), een armen en blinden grijsaard. Men schreef hem niet alleen de Ilias en Odyssea toe, maar nog vele andere gedichten (hymnen, de Batrachomyomachia, Margites en andere Grieksche gedichten, op den Trojaanschen oorlog betrekking hebbende). — De Ilias en Odyssea, de nationale zangen en lievelingslectuur van oud en jong in Griekenland tot de laatste tijden toe, zijn de oudste voortbrengselen der Grieksche letterkunde en de grootste heldendichten in de wereldpoëzie. De Ilias behandelt slechts een tijdperk van 51 dagen uit het tiende (laatste) jaar van den Trojaanschen oorlog— de Odyssea bezingt de terugkeer van Odysseus (Ulysses) en wel slechts 41 dagen van dien aan avonturen rijken tocht. — Over het ontstaan, den vorm en het samenstel dezer gedichten zijn de gevoelens van ouden en nieuwen verdeeld geweest. — Heeft H. ze zelf en alleen vervaardigd of ze uit verstrooide zangen van vroeger tot één bezield geheel verbonden? Is hij de dichter van Ilias en Odyssea beide? Wanneer zijn ze ontstaan? In hoeverre verschilt hare tegenwoordige gedaante van de oorspronkelijke? Ziedaar vragen, reeds in de oudheid geopperd en nooit voldoende beantwoord. — Reeds toen waren sommigen van meening, dat beide gedichten niet uit denzelfden tijd en van één dichter afkomstig konden zijn: men noemde hen de „chorizontes”, d.i. scheidenden. Het zijn de geleerden van de bibliotheek te Alexandrië geweest (Zenodotus, Aristophanes en vooral Aristarchus), die het eerst bij die onderzoekingen methodisch zijn te werk gegaan. — De moderne Homeruscritiek is begonnen met den Abbé d’Aubignac, wiens in 1664 geschreven werk „Conjectures académiques ou dissertation surl’Iliade” echter eerst 1715 is uitgegeven: hij bestreed de eenheid. Volgde Wood 1769, die betoogde, dat het schrift eerst uit de 6de eeuw dateerde en dus H. onbekend was geweest. Daarop F. A. Wolf, wiens „Prolegomena ad H.” (1796) een grooten en langdurigen indruk hebben gemaakt: eerst Pisistratus zou de verstrooide zangen der rhapsoden hebben doen verzamelen en uit die bijeenvoeging zouden Ilias en Odyssea zijn ontstaan. — Tegenwoordig wordt die theorie verworpen, al geven zelfs de voorstanders der eenheid, de unitariërs, toe, dat de gedichten in den loop der tijden meermalen zullen zijn uitgebreid en omgewerkt. — Homerus is, volgens Plato, Griekenland’s opvoeder geweest en Herodotus beweert, dat Homerus en Hesiodus voor de Grieken hunne góden hebben geschapen. Zeker is het, dat hunne godsdienstige voorstellingen voor altijd de maatstaf voor de Hellenen gebleven zijn: de tragedie zoowel als de beeldende kunstenaars vonden in H. hunne motieven: zijn gedichten waren voor de Grieken de grondslag van alle hoogere geestesontwikkeling, en tot in den Byzantijnschen tijd is hij het middelpunt van alle studiën gebleven.

In de Middeleeuwen is hij in het W. slechts bekend door den z.g. Homerus latinus, een metrisch uittreksel uit de Ilias, dat wel als een werk uit de jeugd van Silius Italicus wordt beschouwd. Tijdens de Renaissance vond H. in het W. wegens de bewondering, die Vergilius daar genoot, niet de verdiende waardeering: deze is van Engeland uitgegaan en verder over Europa verspreid. — Van H. bestaan in alle beschaafde landen vele goede uitgaven en de litteratuur over zijn gedichten is onnoemlijk. Te onzent hebben Cobet, J. van Leeuwen Jr. en M. B. Mendes da Costa zich verdienstelijk gemaakt door hunne Homerus-studiën en de uitgaven der beide laatstgenoemden vinden er vele lezers. Daarnaast verdient de uitgave van Walter Leaf met Engelschen commentaar vermelding. Van de vertalingen noemen wij de Duitsche van J. H. Voss en de Nederlandsche van Mr. C. Vosmaer (Leiden 1879).