Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Rosa

betekenis & definitie

Rosa - plantengeslacht der Rosaceeën, met meer dan 100 soorten, voornamelijk op het N.-lijk halfrond, enkele ook in de tropische gebergten. Het zijn rechtopgaande, of klimmende, gestekelde heesters met (op een enkele uitzondering na) gevinde bladeren met steunbladeren, tweeslachtige bloemen, een 5-talligen kelk, waarvan de slippen vaak zijn ingesneden, 5 bloembladeren, een groot aantal meeldraden en een groot aantal vruchtbeginsels, die een hollen, urnvormigen bloembodem van binnen bedekken. Het vruchtbeginsel heeft 1—2 zaadknoppen; bij rijpheid ontwikkelt het zich tot een eenzadige steenvrucht, die in den vleezig geworden, vaak rood gekleurden bloembodem (rozebottel) is ingesloten. Bij enkele soorten blijven de bladeren in den winter (R. sempervirens).

De bloemen staan öf alléén óf in tuilvormige trossen. Een enkele, zeer zeldzaam voorkomende, soort niet mede gerekend, groeien in Nederland 5 soorten in het wild, n.1. de zeldzame R. tomentosa, de viltroos en R. pomifera, de Bottelroos; de vrij algemeene R. rubiginosa of Egelantier, vooral in de duinen met aangenaam riekend loof; de zeer algemeene R. canina of Hondsroos en de witte R. pimpinellifolia, de Duinroos, die men wegens het afvreten door de konijnen meest slechts als een zeer lagen heester aantreft, doch die bij bescherming tegen diervraat een groote heester kan worden. De gekweekte, veredelde rozen (zie ROOS) stammen van de wilde rozen af, doch tegenwoordig worden ook een aantal wilde vormen (soorten of hybriden) in onze tuinen gekweekt. De systematische indeeling van het geslacht is moeilijk en wordt hier niet gevolgd. De gekweekte veredelde rozen zijn uit verschillende wilde soorten ontstaan. Een van de belangrijkste is R. gallica, uit Europa en de Levant, waarbij zich de voor de kultuur zeer belangrijke, doch nog nooit in het wild gevonden soorten R. damascena, R. centifolia, R. turbinata en R. alba aansluiten. Tot deze groep behooren de Provencerozen, het meest op R. gallica gelijkend, de Centifolia’s, de Portlandrozen (het meest verwant met R. damascena) en de Maandrozen.

Een tweede vormengroep zijn de veredelde soorten, die uit de Chineesche R. sinensis zijn ontstaan. Men onderscheidt daarvan de var. indica, die niet in het wild bekend is, doch die veel op de inlandsche R. canina gelijkt, en waarvan afstammen de gecultiveerde Bengaalsche rozen, de theerozen en R. semperflorens. Door kruising van vormen uit de beide groepen zijn o. a. ontstaan de Bourbonrozen. De Noisette-rozen zijn kruisingen van vormen van R. indica met R. moschata. In de nieuwere tuinrozen zijn al deze soorten en variëteiten met elkaar gemengd. De wilde soorten, die in parken en tuinen worden gebruikt, kan men gemakshalve onderscheiden in:

1. De klimrozen. Hiertoe behooren de soorten met klimmende, of kruipende groeiwijze zooals R. arvensis, de akkerroos, R. canina, de hondsroos, die vooral ook dient als onderlaag voor de veredelde rozen; R. sempervirens, de altijd groene roos, waarvan echter voornamelijk de var. Félicité et Perpétue aangewend wordt; R. Watsoniana. Al deze soorten zijn geschikt voor het begroeien van hellingen, rotspartijen, kreupelhout en ook hoogere boomen aan de woudgrens.
2. De heestervormige wilde rozen. Deze dienen vooral voor dekbeplanting, voorbereidende groepen en zonnige hellingen. Als uitzondering eischt R. rubrifolia, met kleine talrijke lichtrose bloemen in Juni, Juli, blauwberijpte takken en twijgen, purperrood blad en scharlakenroode vruchten, een schaduwrijke standplaats. R. gallica is de stamvorm van vele veredelde hybriden, o. a. van de mosrozen, R. muscosa. — R. pimpinellifoliaspinosissima, de Duinroos, groeit in de duinen.— R. Mayesi, met robijnroode bloemen, en R. sericea pteracantha eigenen zich vooral voor zonnige hellingen. R. rugosa, de bottelroos, met rosé, bij de variëteiten bloedroode, of witte bloemen en groote bottels, is evenals R. rubiginosa, de Sweet-Brier-roos, geschikt voor het vormen van heggen en voor dekbeplanting. Voor voorbereidende groepen van vrijgroeiende heesters zijn aan te bevelen de talrijke enkelbloemige variëteiten van de Iersche rozen, en verder de mosrozen en de dubbelbloemige hybriden van R. rugosa en van R. rubiginosa.

Ook enkele der „veredelde” theehybriden zijn voor dit doel ten zeerste aan te bevelen. De bloembladeren van vele R.-soorten bevatten aetherische olie; in Griekenland en Turkije maakt men met suiker of honing er een zoeten drank uit. Door destillatie met water de echte en zeer kostbare, echter vaak vervalschte rozenolie. De rozebottels zijn eetbaar, vooral als ze met suiker worden ingemaakt. Voor het hout, zie ROZENHOUT.

< >