Pharynx, - neuskeelholte, de holte, die zich achter den neus en de mondholte bevindt. In den p. kruisen ademhalings- en spijsweg elkaar; de ademhalingslucht komt uit de neusholte en gaat naar de luchtpijp; het voedsel komt uit de mondholte en gaat naar den slokdarm, die achter de luchtpijp gelegen is. Bij het slikken wordt het zachte verhemelte opgelicht en drukt dit tegen den achterwand van den p. aan, waardoor de holte in twee gedeelten wordt gedeeld, een bovenste achter den neus en een onderste achter de mondopening. Tevens wordt bij het slikken de toegang tot de luchtpijp door het strotklepje afgesloten, zoodat de spijsbrok, die bij het slikken de p. passeert, niet in de luchtpijp kan komen.
Achter den neus mondt in den p. uit de buis van Eustachius, die naar de holte van het middenoor verloopt (zie GEHOORORGAAN). In den wand van den p. komen plaatselijke ophoopingen van lymphoïde weefsel voor. Een eerste ophooping vindt men onder de schedelbasis; dit is de z.g. keelamandel of derde amandel. Wanneer deze opzwelt, zal zij den toegang van de neusholte verkleinen en ontstaat het beeld der adenoïde vegetaties, waarbij de neusademhaling belemmerd is en de patiënten dus door den geopenden mond ademen. Behalve daar komt nog een kleine ophooping van lymphoïde weefsel voor achter de opening van de Eustachiaansche buis. Bij kinderen is dit lymphoïde weefsel sterker ontwikkeld dan bij volwassenen, bij wie het langzamerhand verdwijnt.