Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Pessimisme

betekenis & definitie

Pessimisme, - zie OPTIMISME. Er is 1) een stemmings-P., „Weltschmerz”, vooral in den nieuweren tijd onder intellectueel- en artistiekbegaafden veel verbreid, een vertwijfeling aan de mogelijkheid van geluk op aarde, van den vooruitgang der menschheid. Men vindt, dat het kwade in de wereld (fysiek en geestelijk lijden, domheid en dwaling, zedelijke slechtheid, leelijkheid, gemeenheid, enz.) het goede verre te boven gaat; dat niet-zijn beter is dan zijn, en verlossing van het individueele bestaan het allerwenschelijkste.

2) een theoretisch-metafysisch p. ontwikkeld door Schopenhauer en E. von Hartmann en hun volgelingen (Bahnsen, Balz Pseudonym Mainlander, O. Plümacher, enz.). De bewering, dat de som der onlust grooter is dan die der lust, is psychologisch onhoudbaar. Een „lust- en onlust-balans” der menschheid is niet op te maken, daar 1) de l. en o. van het individu niet quantitatief bepaalbaar zijn, en de qualiteit hier van groot gewicht is (één hooge geestelijke lust kan voor vele sterke zinnelijke onlusten niet te duur gekocht schijnen) en men 2) de lust- en onlustgevoelens der individuen niet bij elkaar optellen of tegenover elkaar verrekenen kan. Vgl. J. B. Meyer, Weltelendu. Weltschmerz (1872). E. Pfleiderer, Der moderne P. (1875); J. Sully, Pessimism (1877). Paulsen: Schopenhauer, Hamlet, Mephistopheles (1900); Kowalewski, Studiën zur Psych. des P. (1904).

< >