Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Oostenrijk (gesch. van ’t hertogdom )

betekenis & definitie

Oostenrijk (gesch. van ’t hertogdom ). - Daar door O. de wegen liepen, die het Oostelijk bekken van de Middel. Zee verbonden met de landen aan de Oostzee en welke reeds gebruikt werden door de Phoeniciërs voor ’t halen van barnsteen, drong de Zuid. beschaving hier reeds vroeg door, gelijk dan ook de tallooze vondsten getuigen. Deze cultuur, die men de Hallstattcultuur noemt, ging vermoedelijk in de 5e eeuw v. C. te niet door de invallen van Kelt. stammen. In O. vestigden zich de Kelt.

Boii, die in de laatste eeuw vóór ’t begin van onze jaartelling in 't Noorden teruggedrongen werden door de Germ. Markomannen en in ’t Oosten te strijden hadden met de Daci, die hen ten slotte verdreven (60 v. C.). Ondertusschen waren ook de Rom. de Alpenlanden binnengetrokken. Onder Drusus bezetten de Rom. legers ’t land bez. den Donau, terwijl pogingen om ook de Markomannen, die links van de rivier woonden, te onderwerpen, mislukten (6 n. C.). Het door de Rom. veroverde gebied, dat een deel vormde van de provincie Pannonia I, geraakte tot groote welvaart. Goede wegen verbonden het met Italië en Griekenland, tal van steden (als Vindobona = Weenen) ontstonden er. Veel had het landschap echter in de 2e en 3e eeuw te lijden van de strooptochten van de Germ. stammen, tegen wie o. a. Marcus Aurelius in 171 een tocht ondernam, zonder eenig resultaat echter. Door 't bouwen van sterkten langs den Donau trachtte men de invallen tegen te gaan. In ’t begin van de 5e eeuw, nadat Stilicho de Rom. troepen met ’t oog op de verdediging van Italië tegen de West-Goten, had teruggetrokken, werd de prov. Pannonia bezet door verschillende Germ. stammen, die echter geen blijvende woonplaatsen innamen.

Veel had het land te lijden van de invallen der Hunnen en daarna van die der Germanen. Achtereenvolgens was het in ’t bezit van de Oost-Goten (tot 471), Herulen en Gepiden (tot 546) en Langobarden (tot 568), na wier vertrek Slavische stammen zich in de Alpendalen vestigden en de Mong. Avaren in de vlakte. Nadat ’t land veroverd was door Karel den Groote (803), werd hier gevormd het markgr. Provincia Avarorum, die kerkelijk behoorde tot ’t aartsb. Salzburg, van waaruit zich in de 8e eeuw, onder invloed der Beiersche hertogen, ’t Christendom had verbreid. Toen na den dood van Karel den Groote diens opvolgers niet in staat waren hun gezag te handhaven, kwam een deel van 't markgr. onder ’t gezag der vorsten van Moravië (± 850). Na de vernietiging van ’t Moravische rijk door de Magyaren, had ook het markgr. veel te lijden van de invallen dezer nomaden (± 900), welke eerst een eind namen na den slag bij de Lech (955).

Hierop kreeg het markgr., waarvan ’t bestuur berustte bij Burchard uit ’t gesl. der Babenbergers, meer beteekenis. Onder zijn naaste opvolgers werd het gebied van ’t markgr., dat in 966 voor ’t eerst onder den naam Ostarrichi (Oostenrijk) voorkomt, uitgebreid tot de March, Fischa en Thaya (± 1025). Door kolonisatie nam de bevolking toe, terwijl het landsch. door zijn ligging tijdens de kruistochten tot bloei kwam. De voornaamste stad werd Weenen, dat door Hendrik II, die in 1156 tot hertog was verheven, tot residentie werd gemaakt en een belangrijk handelscentrum was geworden. Onder Leopold V (1177—1194) wordt O. vereenigd met Stiermarken, terwijl onder Leopold VI (1198—1230) ’t hert. zijn grootsten bloei bereikt. De industrie begon zich in dezen tijd te ontwikkelen (centrum: Weenen). Na ’t uitsterven van ’t gesl. der Babenbergers (1246) begint er een tijd van verwarring, ’t Land werd geteisterd door invallen van Bohemers, Hongaren en de twisten tusschen de aanhangers van den paus en die van den keizer. In 1262 gelukt het eindelijk aan Ottokar van Boheme, die reeds in 1250 door den Oost. adel en steden tot hertog gekozen was, zijn gezag te vestigen Toen hij echter in den strijd tegen Rudolf van Habsburg omgekomen was (1278), kwam O. met Stiermarken, Karinthië en Krain aan Rudolfs zoon Rudolf I, die evenwel in 1286 Karinthië en Krain af moest staan aan Meinhard van Tirol (zie TIROL).

Onder Albrecht II (1330—1358) werd O. weer vereenigd met Karinthië, Krain en Tirol (1339), waardoor het vorstendom wederom beteekenis kreeg. Met de patriarchen van Aquileja werd strijd gevoerd om ’t bezit van Chiusa, Venzona en Gemona. Tot bloei geraakte het land onder Rudolf IV (1358—1366), die handel en industrie bevorderde, ’t muntwezen verbeterde en een universiteit te Weenen stichtte. Na zijn dood ontstond er strijd over de opvolging tusschen zijn beide zoons Albrecht en Leopold, welke eindigde met ’t verdrag van Neuburg, waarbij bepaald werd, dat Albrecht III zou krijgen Oostenrijk, Steyr, Hohschranne, Hallstadt en Ischelland (Albertinische linie), en Leopold III Stiermarken, Krain, Karinthië, Tirol, Chiusa, Gemona, enz. (Leopoldinische linie). Was door deze deeling de beteekenis van O. aanmerkelijk gedaald, nog meer verminderde deze door de verzwakking, welke een gevolg was van de inwendige twisten. Na het uitsterven van de Albertinische linie met Ladislaus Posthumus (1457) kwamen de O. landen aan Frederik V uit de Leopoldinische linie. Deze vorst, bekend als keizer Frederik III, kon zich niet handhaven tegen Matthias Corvinus van Hongarije, aan wien hij in 1485 O. moest overlaten, dat hij eerst na diens dood in 1490 terug kreeg. Zijn opvolger Maximiliaan I (1493—1519) reorganiseerde ’t bestuur der O. landen, die gesplitst werden in twee groepen: Neder-Oostenrijk, dat omvatte O., Salzkammergut, Stiermarken, Karinthië en Krain en Opper-Oostenrijk, dat omvatte Tirol, Karst, Windische Mark, Istrië en Friaul. ’t Bestuur deelde de vorst met de Stenden, terwijl hij zich liet bijstaan door landeshauptleute.

Hierdoor was de oude feodale staat veranderd in een beambtenstaat. Ook de financiën werden geregeld en verbeterd door invoering van vaste belastingen. Kunsten en wetenschappen werden bevorderd. Na den dood van Maximiliaan scheen het een oogenblik, alsof de O. landen zouden opgaan in den staat van Karel V, maar de zelfstandigheid werd bewaard door het verdrag van Worms (1521), waarbij Karel V de O. landen afstond aan zijn broer Ferdinand I (1521—1564), die in 1526 koning werd van Boheme en Hongarije en veel strijd had te voeren met de Turken. Daar hij hierdoor aangewezen was op den steun der Stenden kon hij niet optreden tegen de Hervormden, die onder zijn regeering in aantal toenamen ondanks den steun, dien hij aan de Jezuïeten verleende. In het bestuur bracht hij centralisatie door de instelling van een hofraad voor de rechtspraak en een „Hofkriegsrat” voor mil. aangelegenheden. Na zijn dood werd ’t rijk gesplitst. Maximiliaan II (1564—1576) kreeg O., Boheme en Hongarije, Ferdinand II (1564—1596) Tirol, Karel II (1564—1593) Stiermarken, Karinthië, Krain en Görz.

Tegenover de Hervormden nam Maximiliaan II een verzoenende houding aan. In ’t binnenland had hij te kampen met verwikkelingen tengevolge van boerenopstanden in de Windische Mark, terwijl er oorlog gevoerd werd tegen de Turken, met wie hij den vrede van Adrianopel (1568) moest sluiten. Pogingen om in Zevenburgen vasten voet te krijgen mislukten, doordat daar de anti-Habsb. partij de verkiezing van Stephan Bathory tot wojwode wist door te drijven (1572), die in 1576 ook gekozen werd tot koning van Polen, ondanks de pogingen van Maximiliaan om daar gekozen te worden. Even weinig succes had Rudolf II (1576—1612), de opvolger van Maximiliaan II. Wel werd onder hem O. vergroot met Tirol, waar Ferdinand II overleden was zonder nakomelingen, maar van een candidatuur in Polen moest hij afzien (conventie van Beuthen 1589). Zevenbergen, dat in 1602 aan O. was gekomen, verloor hij door zijn streven om tegen de Hervormden op te treden. Een opstand brak uit onder Stephan Bocskay, die den steun kreeg van de Turken. Bij den vrede van Weenen (1606) moest Rudolf II er in bewilligen, dat Stephan vorst werd van Zevenburgen en hem afstaan Szatmar, Bereg en Ugocsa.

Met de Turken kwam de vrede eerst in 1638 tot stand (vrede van Zsitvatoroh) op den grondslag uti possidetis. Terwijl door de weifelende politiek van Rudolf ’t Prot. zich in de steden van Boheme uitbreidde, slaagde zijn broer Ernst, die stadh. was van Oostenrijk, er in de Hervorming tegen te gaan. In Weenen en andere steden werd een einde gemaakt aan de Prot. prediking. Op ’t platteland had de contraref. beweging woelingen ten gevolge, ’t Einde van de regeering van Rudolf kenmerkte zich door familietwisten in ’t Habsb. huis, waarvan de standen van Boheme en Silezië gebruik maakten om hun gezag te vergrooten ten koste van den landsheer (1609), die door den Majesteitsbrief geloofsvrijheid moest toestaan. Onder zijn broer en opvolger Matthias (1612—1619) namen de moeilijkheden toe. Een nieuwe oorlog met de Turken begon, die in Zevenburgen Bethlen Gabor hadden gesteund tegen de Oost., welke een poging hadden gedaan om, gebruik makende van een nederlaag, die Gabriël Bathory had geleden tegen Walachije, Zevenburgen te annexeeren. In 1615 moest Matthias Bethlen als vorst van Zevenburgen erkennen. Gevaarlijk werd voor ’t Habsb. huis en zoo ook voor ’t voortbestaan van den Oost. staat de opstand in Boheme (1618), waarvan Savoye gebruik wilde maken om den Oost. staat te deelen.

Te midden van de verwarring, die hiervan ’t gevolg was, stierf Matthias. Zijn opvolger was Ferdinand II van Stiermarken (1619—1637), die nu heerschappij had over de Habsb. Oost. landen. Onder hem begon de z.g.n. Dertigjarige oorlog (1618—1648), terwijl zijn anti-Protest. politiek opstanden tengevolge had in Neder-Oostenrijk, welke slechts met moeite onderdrukt konden worden (1626). In ’t begin verliep de strijd tegen de Prot. vorsten nogal gunstig voor Ferdinand. Boheme werd onderworpen (1621) en Denemarken, dat de zijde der Prot. had gekozen, tot vrede gedwongen (vrede van Lübeck 1629). Een oogenblik schijnt het, alsof Ferdinands veldheer Wallenstein er in slagen zal 't Duitsche rijk in den Oostenr. staat te doen opgaan, maar door t verzet der Kath. vorsten is Ferdinand genoodzaakt Wallenstein te ontslaan (1631), dien hij echter in zijn waardigheden herstelt als Gustaaf Adolf van Zweden den strijd tegen hem begint en Boheme bedreigt. ’t Gelukt Piccolomini de Zweden tegen te houden in den slag bij Lützen (1632), waarbij Gustaaf Adolf sneuvelt. Als daarop Wallenstein plannen ontwerpt, die een gevaar schijnen te zijn voor de macht van Ferdinand, wordt hij met diens medeweten vermoord (1634).

Hierop wordt weer met succes door de keizerl. troepen gestreden. Na de overwinning bij Nördlingen, behaald door de keizerl. Spaansche troepen onder Karel III van Lotharingen (1634), sluiten Saksen, Brandenburg, Hessen, Brunswijk en Mecklenburg vrede met Ferdinand (vrede van Praag 1635). Voor ’t uitgeputte Oostenrijk brak echter nog geen vrede aan. De Fransche troepen namen nu in bondgenootschap met de Zweden deel aan den strijd. Wel streden de troepen van Ferdinand III (1637—1657), die zijn vader opgevolgd was, in den beginne, onder aanvoering van Piccolomini en Lamboy, met succes. Toen echter Torstenson aan ’t hoofd der Zweedsche troepen kwam en deze, door de deelname van George II Rakoczy van Zevenburgen aan den oorlog, profiteeren kon van de omstandigheid, dat de Oost. hun troepen moesten verdeelen, waren de Oost. legers niet in staat Boheme te behouden en gelukte het de Zweden zelfs na de overwinning bij Jasnkau (1645) bij Krems den Donau te bereiken. Onderwijl drongen de Franschen onder Turenne door Beieren Vorarlberg binnen (1646).

De Zweden waren nog bezig met ’t beleg van Praag, toen de vrede van Osnabrück en Munster tot stand kwam (1648), die een einde maakte aan den Dertigjar. oorlog. De Oost. landen, die door de instelling van een hofkanselarij geheel gescheiden waren van ’t Duitsche rijk, hadden zwaar geleden in den langdurigen oorlog. Voor O. brak echter geen periode van rust aan. Ferdinands opvolger Leopold I (1657—1705) nam in bondgenootschap met Brandenburg en de Rep. der Ver. Ned. deel aan den oorlog tegen Zweden (1658—1660). Kort daarna brak opnieuw de oorlog uit tegen de Turken, die een poging deden om hun macht Noordwaarts uit te breiden. De strijd werd door de Oost. troepen onder bevel van Montecuccoli en de Souche met succes gevoerd. Na de nederlaag bij Mogersdorf trokken de Turken terug (1664) en sloten zij den vrede van Vasvar, waarbij O. eenige voordeelen kreeg.

Een samenzwering van Hong. edelen, die ontevreden waren, omdat Groszwardein in handen der Turken was gebleven, en die gerekend hadden op den steun van Frankrijk, mislukte (1670). In de alg. Eur. politiek nam O. deel aan den strijd tegen Lodewijk XIV in de jaren 1673—1678 en trad het toe tot ’t bondgenootschap van Augsburg (1686) tegen Frankr.’s veroveringszucht. Ten einde Hongarije rustig te houden, was Leopold genoodzaakt het vrijheid van godsdienst te verleenen (1681), waardoor men met meer gerustheid den aanval der Turken kon afwachten, die in 1683 oprukten en nu slechts weinig steun van de Hongaren kregen. Wel werd ’t beleg voor Weenen geslagen, maar toen Karel V van Lotharingen, versterkt door de troepen van Johan Sobiesky van Polen, de Turksche legers aanviel, moesten deze ’t beleg opbreken (1683). Hierop begon de opmarsch der Oost. legers. Pest werd ingenomen (1685), in de volgende jaren Ofen (1686) en in 1687 werden de Turken verslagen bij Nagy-Harsany, waardoor bijna geheel Hongarije van de macht der Turken was bevrijd. Hierop rukte Piccolomini den Balkan binnen.

Wel behaalde hij een overwinning bij Nisch, maar na zijn dood (1689) moesten de Oost. troepen weer terugtrekken, waaraan de overwinning bij Slankemen niets kon veranderen (1691). Even weinig voordeel gaf de overwinning, die de Oost. onder Eugenius van Savoye bij Zenta (1696) behaalden. De slechte fin. toestand noodzaakte O. naar vrede te verlangen. Bij den vrede van Karlowitz (1696) stond Turkije af: Zevenburgen, Bacska en een deel van Slavonië. Hiermede was de Oost.-Hongaarsche monarchie gevestigd. In de plaats van de staten O., Boheme, Hongarije en Zevenburgen was één groote Donaustaat gevormd, waarvan O. slechts een onderdeel vormde. (Zie verder OOSTENRIJK-HONGARIJE, waar ook de literatuur vermeld wordt).