Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 10-01-2019

Lijnolie

betekenis & definitie

Lijnolie, - de olie, welke wordt gewonnen uit lijnzaad, volgens één der methoden onder OLIE beschreven. Tal van kleine fabriekjes hier te lande werken nog met zeer primitieve stamp- of maalinrichtingen en even gebrekkige persen. L. bestaat in chemischen zin hoofdzakelijk uit de glycerine esters van eenige onverzadigde zuren, linolzuur, linoleenzuur, isolinoleenzuur en oliezuur. Verder nog van enkele andere verzadigde zuren.

De aanwezigheid der vele onverzadigde verbindingen stempelt de L. tot een typische „drogende” olie, daar zij door opname van zuurstof uit de lucht in vaste oxyzuren overgaan (linoxyn). Op deze eigenschap berust het gebruik der l. als meest algemeene verfolie. De l., zoo als ze uit de persen komt, is nog niet direct bruikbaar. Zij bevat n.l. nog slijmachtige, van eiwitten afkomstige verontreinigingen, welke het verfwerk onsterk en vlekkerig zouden maken. Zij wordt daarom 1/4—1 jaar op lager gehouden, waardoor het slijm bezinkt en afgescheiden kan worden. Ontslijming met chemische hulpmiddelen (o. a. zwavelzuur) zooals dat bij andere oliën veel wordt toegepast, is bij 1. voor verfwerk niet aan te raden. Voor licht verfwerk wordt de rauwe lijnolie dikwijls gebleekt, soms met oxydatiemiddelen, liefst echter door zonlicht of door ultravioletlicht van kwarts kwiklampen. De rauwe lijnolie kan nu nog in vele opzichten verbeterd worden door ze te koken bij 180—225° C. Ze wordt daardoor sterker, bestendiger tegen atmospherische invloeden en iets glanzender.

Daarentegen gaat het drogend vermogen wat achteruit, reden waarom men gemeenlijk bij het koken een weinig lood- of mangaanverbindingen toevoegt, welke stoffen het droogproces katalytisch versnellen (zie ook SICCATIEF). Het toevoegen van harszure zouten van deze metalen is op zich zelf geen bezwaar. Echter dient dan niettemin de olie op voldoende hooge temperatuur verhit te zijn geweest. In plaats van het koken, past men veelvuldig het blazen toe; men oxydeert daarbij onder matige verwarming met lucht of ozoon. Dergelijke geblazen lijnolie is dan reeds gedeeltelijk geoxydeerd, en daardoor dikker geworden. Bij de gekookte l. is deze eigenschap niet door oxydatie, maar door polymerisatie ontstaan. Kookt men de olie langer 12 uur) en bij veel hooger temperatuur (ca. 300° C.) dan ontstaat de standolie, welke nog sterker gepolymeriseerd is, dus nog dikker is, en zeer glanzend opdroogt. Ze is bij uitstek voor buitenwerk geschikt.

Veel lijnolie wordt hier te lande als zaad ingevoerd, vooral uit de La-Plata-staten van Zuid-Am. (zeer goede kwaliteit), uit de Oostzee-provincies en uit de omgeving der Zwarte Zee. Het inlandsche product is meestal niet prima; het wordt veel gebruikt voor grondverven en voor de bereiding van standolie. Het gebruik van L. als verfolie wordt veelal, vrij zeker ten onrechte, aan de gebrs. van Eyck toegeschreven. De eerste toepassingen als zoodanig vallen vermoedelijk in de 13e eeuw. L. wordt behalve voor dit doel, ook gebezigd voor zeepbereiding, voor die van linoleum, voor factis en tegenwoordig ook veel voor de bereiding van consumptievet door de toepassing van een of ander vethardings-procédé. Ons land voerde vóór den oorlog lijnzaad in (150—200.000 ton) doch lijnolie uit (25—30.000 ton).