Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 10-01-2019

Keurvorst

betekenis & definitie

Keurvorst - (elector), naam, die voor ’t eerst voorkomt in 1220 bij de verkiezing van Hendrik, den zoon van Frederik II, tot RoomschKoning en gegeven werd aan de vorsten, die ’t recht hebben ’t eerst hun stem uit te brengen, In 1257 werden aldus genoemd de vorsten, die na de gehouden voorbesprekingen hun stem moeten geven aan den persoon, die op de vóórvergadering aangewezen is. Langzamerhand krijgt nu de k. uitsluitend ’t recht den RoomschKoning te kiezen. Op den rijksdag in Rense (1338) wordt dan bepaald, dat hij, die gekozen is door de keurvorsten, niet meer de goedkeuring behoeft van de curie om zijn titel te aanvaarden. Als keurvorsten traden op de aartsb. van Mainz, Keulen en Trier, de paltsgr. aan den Rijn, de hertog van Saksen, de markgr. van Brandenburg en de koning van Bohemen.

In 1366 bij de besluiten van Neurenberg (Gouden Bul) werd ’t getal van keurv. vastgesteld op zeven (zie boven), terwijl de keurvorst van Mainz belast werd met ’t bijeenroepen van de keurv. om binnen driemaanden na ’t vacant worden van den zetel een Roomsch-Koning te kiezen te Frankfort. Gedurende dat vacant zijn van den zetel zal de keurvorst van Saksen ’t bestuur in handen hebben in Noord-Duitschland en de keurvorsten van de Palts in Zuid-Duitschland. De keurv. zullen jaarlijks bijeenkomen om de rijksaangelegenheden te bespreken. Zij krijgen bovendien verschillende regalia en de geheele jurisdictie. Tengevolge hiervan wordt ’t Duitsche Rijk als ’t ware een keurvorstenoligarchie en ’t gezag van den keizer slechts schijn. In lateren tijd gebruiken de k. hun recht om geldelijk voordeel te trekken van de verkiezing. — Litt.: Schirrmacher, Die Entstehung des Kurfürstenkollegiums; Harnack, Das Kurfürstenkollegium zur Mitte des 14. Jahrh.; Quidde, Die Entstehung des Kurfürstenkolleges; Lindner, Die deutsche Königswahlen; Seeliger, Neue Forsch. über die Entstehung des K., M. I. Ö. G. XVI; Lindner, Über die Entstehung des K., M. I. Ö. G. XVII. — Een bevredigende verklaring van ’t ontstaan van het K.-college is nog niet gegeven. — K. voerden in hun wapen in een afzonderlijk kwartier of wel in een hartschild het teeken van de door hen in het Rijk bekleede waardigheid. De Keurvorst van de Palts had, als aartshofmeester (Erztruchsess), in rood een gouden wereldbol; die van Brandenburg, als aartskamerheer, in blauw een gouden scepter; die van Saksen, als aartsmaarschalk, doorsneden van zwart en zilver met twee schuingekruiste roode degens over alles heen.