Heksen - Het geloof aan h. hangt samen met primitieve voorstellingen. De heks wordt geacht over bovennatuurlijke krachten te beschikken. In alle religies komt deze voorstelling voor.
Voor de hekserij bij oude volken, zie MAGIE. Sedert de 13e eeuw herleeft de heksenpraktijk onder andere vormen in de Christ, wereld. De heks wordt gedacht met den duivel in verbinding te staan, waardoor hare praktijken komen onder het gezichtspunt der ketterij. Door pauselijke bullen en geschriften van scholastieke geleerden, zelfs van een Thomas van Aquino, werd het geloof aan hekserij kerkelijk gevestigd, en de hekserij meteen veroordeeld. Vooral de befaamde heksenbul van. paus Innocentius VIII in 1484 werkte het h.-geloof niet weinig in de hand en opende den weg tot de ergerlijkste praktijken. Dominicaner monniken publiceerden den z.g. Heksenhamer (malleus maleficarum) in 1487, waarin de reeds sedert 1275 gebruikelijke h.-folteringen en terdoodbrenging systematisch wordt aanbevolen, en de weg gewezen om elke van hekserij verdachte om hals te kunnen brengen.
Gedurende drie eeuwen woedde de h.-vervolging, door kerkelijke theorieën aanbevolen en beschermd en door wereldlijke rechtbanken uitgevoerd. Duizenden, uit alle kringen der maatschappij, vielen aan dezen waanzin ten offer, en sedert de Reformatie wedijverden Roomschen en Protestanten in verdelgingsijver tegen de h. Toen eenmaal de h.-vrees was ontwaakt, zag men in bijna elke ziekte van mensch of dier, in misgewas en hagelslag, een h.-daad, en een zij het nog zoo ongemotiveerde beschuldiging, was voldoende om als heks verdacht en vervolgd te worden. Een schram of litteeken op het lichaam was al voldoende om gemeenschap met den duivel te bewijzen. — De eerste die zich verzette tegen het heksengeloof, was de medicus Weyer te Kleef (1563), dan ook J. Ewich te Bremen (1584), de Engelschman Scot (1584) en de Jezuiet Tanner (1626). In 1691 viel de Amsterdamsche predikant Balthasar Bokker niet alleen het h.-geloof, maar ook het duivelgeloof aan in zijn beroemd geworden boek: „De betooverde wereld”, en toen in 1703 Thomasius in zijn stellingen over de ondeugd der tooverij, het getuigenis door folteringen afgeperst, wraakte, en meer waarborg werd geschapen voor het ontwikkelingspeil der rechters, en vooral de Aufklärung ook deze erfenis der scholastiek aantastte, begon de hekserij te verminderen en hielden de officieele vervolgingen tegen het einde der 18e eeuw vanzelf op. Toch leeft nog altijd het h.-geloof in Volkskriegen voort, en vinden de zg. besprekers, die de beheksten van den boozen invloed bevrijden, in hun obscure praktijken een middel van bestaan. — Litt.: J. Hansen, Zauberwahn, Inquisition und Heksenprozesse im Mittelalter, 1900; Idem, Quellen und Untersuchungen zur Geschichte des Hexenwahns u. s. w., 1901.