Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Goot

betekenis & definitie

Goot - nagenoeg horizontaal liggend afvoerkanaal voor water of andere vloeistoffen, verschillend van vorm en constructie in verband met haar bestemming. Langs wegen en straten worden voor den afvoer van het water, dat van de verharding stroomt, goten aangelegd van steenen of keien, welke eenigszins komvormig gestraat worden, of wel van natuursteen of beton, al of niet een geheel vormend met den trottoirband. Deze g. worden gelegd met een helling van ongeveer 1 cM. per M.; ze zijn 20 a 30 cM. breed. Gewoonlijk loozen ze hun water in straatkolken, welke op een rioleering zijn aangesloten. —Deze steenen g. langs wegen noemt men in sommige streken molgoten.

Waar een straatgoot van de eene zijde van de straat naar de andere moet overloopen, wordt ze meestal door een houten of ijzeren deksel afgedekt, of wel door een rioolbuis vervangen; hetzelfde past men toe, als dwars over een g. verkeer met voertuigen moet plaats hebben. Langs den voet van daken wordt gewoonlijk een houten of ijzeren g. geconstrueerd. Soms is deze ook van natuursteen en vaak van hout, inwendig bekleed met zink. Deze dakgoten rusten op den muur of dragen naast den muur op uitgebouwde klossen, gootklossen genaamd, op consoles of op een uitmetseling. Het water in dergelijke g. opgevangen wordt door middel van verticale afvoerpijpen naar den beganen grond gevoerd, waar het in bakken of putten of wel in een goot of rioleering wordt opgevangen, terwijl men het in enkele gevallen vrij over den grond laat wegvloeien.

De dakgoten hebben gewoonlijk den bakvorm; hun inwendig profiel in doorsnede is een rechthoek of een trapezium, soms driehoekig. De onderste nagenoeg horizontaal liggende plank noemt men den gootbodem, de daarop of daartegen bevestigde planken de boeiborden, n.l. het binnen- en het buitenboeibord, welk laatste steeds wat lager moet blijven dan het binnenboeibord, opdat bij eventueele verstoppingen het water naar buiten overstorten kan. De g. tusschen twee schuine daken in noemt men een zakgoot. Onder een Keulsche goot verstaat men een open g., die binnen door een kap geleid wordt, b.v. om het water van de eene g. naar een andere over te brengen. Zie ook DAK.

< >